[SIZE=5]Filistijnen (Pelisjtim) (1200 - 800 v. Chr.)[/SIZE]
Kanaän in de Bronstijd
Een ander volk dat de Libanon ging bewonen, waren de
Pelisjtim (Filistijnen), die net als de
Tjeker, die het Libanese kustgebied bewoonden, tot de Zeevolken behoorden. De lijfwacht van de Israëlitische koning David heette "Krethi en Plehti", waarbij "Krethi" voor Kretenzen en Plethi voor Filistijnen staat. De Plehti waren oorspronkelijk afkomstig uit het Egeïsch gebied. Hun cultuur was verwant met de
Myceense cultuur. De Krehti werden rond 1300 v. Chr.
door de Plehti onderworpen en deze op hun beurt door de
Doriërs omstreeks 1150 v. Chr. De verdreven Achaiers (Plehti) staken samen met deze vreemdelingen de Bosporus over en
vielen het grote Hittietenrijk binnen. Daarna kwamen zij aan in Syrië, verwoestten Karkemisj, Ugarit en Byblos en
trokken op naar de Nijldelta. Een andere groep kwam overzee naar Cyprus, wat reeds door de Krehti was bezet. Van hieruit gingen zij naar de Libanon en Egypte. In de tweede helft van de 12e eeuw v. Chr. vestigden de Plehti en Krehti zich langs de zuidkust van Kanaän tussen Gaza en Joppe (Jaffa). Dit gebeurde mogelijk nadat zij in 1149 v. Chjr. voor de poorten van de Egypte door Ramses lll waren teruggeslagen, maar het is ook zeer wel mogelijk dat de Filistijnen zich, als soldaten in Egyptische dienst, in Palestina vestigden. Zij gingen er zich wijden aan de handel, vestigden een militair bestuur in Gaza - een vroegere Egyptische provinciehoofdstad - en in Askelon, Gath, Asdod en Ekron. Zij verenigden de volken van die steden tot een verbond dat spoedig de zuidkust van Kanaän ging overheersen.
Aanvankelijk stelden de
Israëlieten zich er tevreden mee dat de Filistijnen de kust van Kanaän te bezetten, maar toen de Filistijnen probeerden een grote staat te vestigen en kwamen zij in met hen in conflict.
De Filistijnen waren de Israëlieten in een aantal zaken ver vooruit. Amerikaanse archeologen van de Harvard University hebben bewijsmateriaal ontdekt waaruit zij afleiden dat de Filistijnen niet de barbaarse lomperiken waren waar hun naam sindsdien voor staat. Het blijken juiste makers van verfijnd aardewerk en bouwers van grootse gebouwen. Juist de Israëlieten, toen nog herders en boeren in de heuvels van Palestina, waren in die tijd minder cultureel georiënteerd. De archeologen maakten dit op uit de resten van een Filistijnse stad, die werden opgegraven bij de ruïnes van Askelon aan de Israëlische kust. De ruïnes dateren van vlak voor de verwoesting door de Babylonisch koning Nebukadnezar in 604 v. Chr. De vondsten omvatten potten met inscripties, stenen altaren en woningen, waaruit zou blijken dat de Filistijnen gebruik maakten van geavanceerde bouwtechnieken. Zij beschikten over een sterk beroepsleger en kenden het gebruik van
ijzeren wapens. De Filistijnen waren vastbesloten die voorsprong zo te houden. "Een smid was er niet te vinden in het hele land van Israel", zo verhaalt de Bijbel. "want de Filistijnen hadden gezegd: De Hebreeën mogen zich geen zwaarden of speren maken" - een opmerking die de komst van een onvermijdelijk conflict aanduidt. De moeilijkheden begonnen met verspreide schermutselingen; maar naarmate het geweld toenam en zich over een groter gebied ging verspreiden, begonnen de Israëlitische stammen in toenemende mate de behoefte gevoelen aan een gecoördineerde actie tegen de Filistijnen. Van een dergelijke actie kon echter pas sprake zijn als de stammen geleid werden door een sterke militaire leider, ofwel: een koning.
In ± 1050 wisten de Filistijnen zich meester te maken van de
Arke des Verbonds, een draagbaar heiligdom dat volgens de Israëlieten "de geest van de Heer" huisvestte. Koning
Saul (1025-1000) wist de Filistijnen weliswaar te verdrijven uit Israëlitisch gebied, maar moest uiteindelijk het onderspit delven (1000). Pas zijn opvolgers David, die Jeruzalem veroverde, wist de Filistijnen naar de kust terug te drijven. David en Salomo onderhielden goede betrekkingen met Hiram l van Tyrus. Salomo kon met hulp van deze vorst zijn beroemde tempel bouwen en een vloot in Akaba aan de Rode Zee vestigen, die op
Ofir voer (de stad die waarschijnlijk lag in Jemen of aan de Afrikaanse kust tussen Ethiopië en Tanzania.
Inscripties in de oorspronkelijke taal van de Filistijnen zijn tot op heden niet gevonden. In het Oude Testament staan slechts twee niet-Semitische woorden, te weinig om echte conclusies te kunnen trekken. De Filistijnen hebben ongetwijfeld vele geschriften nagelaten, maar omdat zij schreven op leer en papyrus is veel verloren gegaan. Dat er echter nog eens iets zal worden gevonden is niet onmogelijk, want de opgravingen zijn nog maar kort bezig. Voortaan gebruikten zij in een Semitische taal, een variant van het Hebreeuws. Alleen hun naam wisten zij om de een of andere reden te behouden.
http://www.edu.amsterdam.nl/flevopar...listijnen.html