Politics.be Registreren kan je hier.
Problemen met registreren of reageren op de berichten?
Een verloren wachtwoord?
Gelieve een mail te zenden naar [email protected] met vermelding van je gebruikersnaam.

Ga terug   Politics.be > Themafora > Staatsinrichting
Registreer FAQForumreglement Ledenlijst Markeer forums als gelezen

Staatsinrichting Vlaanderen versus Wallonië? Een unitaire, federale, confederale staat of meteen Vlaanderen onafhankelijk. Dit is het forum bij uitstek voor discussies over de Belgische staatsinrichting.

Antwoord
 
Discussietools
Oud 27 november 2007, 12:13   #1
Praetorian
Perm. Vertegenwoordiger VN
 
Praetorian's schermafbeelding
 
Geregistreerd: 24 mei 2004
Locatie: Anti-liberalenstaat Ideologie: marxisme,Bolshevik-Leninism, Gramsci, Althusser, Badiou, Zizek, Sorel
Berichten: 12.529
Stuur een bericht via MSN naar Praetorian
Standaard België, Vlaanderen en Brussel: discussie tussen neo-belgicisme en realflamingantisme

Flupke in Niemandsland

Over de valse neutraliteitspretenties van Philippe van Parijs

Peter Balcaen

Le fédéralisme belge ne fait que commencer.

Philippe van Parijs in Brussel Deze Week van 9 september 2006 (1)

Mon rôle est de dire ce que je pense être vrai et équitable sans être lié par une solidarité avec un parti.

Philippe van Parijs in Metro van 24 september 2007 (2)

Sociaal wetenschapper, linguïst en filosoof Philippe van Parijs, hoogleraar aan de Université catholique de Louvain en gastdocent aan de Harvard University, staat bekend als vooraanstaand representant van een moderaat neo-unitarisme. Zijn gematigdheid zou inderdaad bijvoorbeeld kunnen blijken uit het feit dat hij vindt dat het federale België geen doel op zich is. Daar komt bij dat hij er begrip voor heeft dat Vlaanderen de ontnederlandsing van zijn grondgebied bestrijdt en dat hij in dit verband erkent dat een striktere toepassing van het territorialiteitsbeginsel geboden is. Dat standpunt is in het zuiden des lands tamelijk zeldzaam, in Brussel, waar Van Parijs woonachtig is, vrijwel uniek. De productieve, veelzijdige en vloeiend meertalige geleerde lijkt buitengewoon gevoelig voor de bezorgdheid bij de Vlamingen over de Franse ‘olievlek’ die vanuit de hoofdstad onafgebroken uitdijt en het op losse schroeven zetten door Brusselse en Waalse politici van de taalgrensregeling van 1962. ‘Language justice’ is niet toevallig een van zijn aandachtsvelden. Toch vertoont zijnreputatie sinds geruime tijd barsten en scheuren. Nu hij, in een periode van ‘communautaire’ malaise, die ten overvloede bewijst hoe vermolmd de Belgische federatie is, in niet mis te verstane termen toelichting heeft verstrekt bij zijn kijk op wat hij betitelt als een ‘intelligente’ hervorming van de staat (3) is het onloochenbaar dat zijn Vlaamsvriendelijke imago op los zand is gebouwd. Het is hetzelfde zand waarin de Vlamingen zullen bijten indien hun vertegenwoordigers in de aangekondigde ‘conventie’ voor de herziening van de Grondwet, om de politieke patstelling te doorbreken en zodoende België te redden, ‘grootmoedig’ toegeven (scripsit Brigitte Raskin) (4) aan de kennelijk onbedwingbare drang tot culturele en territoriale expansie van de Brusselse burgerij, daartoe aangevuurd door Vlaamse centrumlinkse intellectuelen die, gewild of ongewild, in het kielzog varen van vaderlandslievende lobby’s als B Plus en Van Parijs’ Groupe Pavia / Paviagroep.

Je hoeft niet over profetische gaven te beschikken om te voorzien dat het zoveelste verlies aan geloofwaardigheid dat de politieke leiders van Vlaanderen en bovenal de Vlaamse overwinnaars van de federale parlementsverkiezingen van 10 juni jongstleden zouden lijden door een territoriale concessie te doen het rechts-radicale nationalisme bij de regionale verkiezingen in 2009 geen windeieren zou leggen. Net zo voorspelbaar is het dat dezelfde opiniemakers, deskundige en minder deskundige, die dezer dagen de veronderstelde onvermijdelijkheid van weer een pacificerende koehandel aan de hoi polloi trachten uit te leggen in de dagen en weken na de volgende bevestiging van het electorale succes van de Vlaamse rechts-populistische partijen in dramatische bewoordingen zullen weeklagen over de immoraliteit van hun medeburgers.

Naarmate de landelijke kabinetsformatie aansleept, neemt het legitimiteitsverval van de federale staatsstructuur toe. Inmiddels is het zo omvangrijk geworden dat je kunt spreken van een institutionele crisis als nooit tevoren in de Belgische geschiedenis. De mogelijke liquidatie van België is een onderwerp dat niet is weg te branden uit het publieke debat dat woedt naar aanleiding van de moeizame onderhandelingen om tot een oranje-blauw regeerakkoord te komen. Belgische bouillon wordt natuurlijk nooit zo heet gegeten als hij wordt opgediend, vooral niet ten noorden van de taalgrens. Het is weliswaar voorbarig om te concluderen dat Vlaanderen aan de vooravond van zijn onafhankelijkheid staat, maar hoe het ook zij, het taboe dat daar tot voor kort op rustte, is gesmolten als sneeuw voor de zon.

Patriottisch weerwerk kon niet uitblijven. Krantenlezend en internettend België werd bedolven onder een stroom van betogen tegen het definitieve uiteenvallen van het Koninkrijk en in het bijzonder tegen het als overdreven en egoïstisch bestempelde streven naar meer zelfbeschikking van een aanzienlijk segment van de economische en politieke elite in Vlaanderen, dat daarbij, zo houden de antiautonomisten vol, niet zou kunnen rekenen op een draagvlak onder brede lagen in de eigen, Vlaamse samenleving. De uitkomst van de jongste stembusgang zou aan Vlaamse kant louter als een afstraffing van de paarse regering-Verhofstadt II moeten worden geïnterpreteerd en niet tevens als een vraag om meer regionale bevoegdheden. Van pro-Belgische zijde wordt voorts staande gehouden dat Vlaanderen de financiële solidariteit met Brussel en Wallonië wil opzeggen. In werkelijkheid wil zelfs de N-VA deze geldelijke hulp hoogstens transparanter en effectiever maken. Morele paniek zaaien is een probaat middelom maatschappelijke eensgezindheid te bewerkstelligen.

‘Réforme de l’État: En avant!’, een opiniebijdrage van Philippe van Parijs, op 23 augustus verschenen in Le Soir (5) en, in een niet volkomen vlekkeloze Nederlandse vertaling onder de titel Staatshervorming: vooruit!’, in De Standaard (6), was een van de markantste reacties op het onvermogen van de gedoodverfde coalitiepartners om binnen een redelijke tijdspanne een federale regering in de steigers te zetten. Het stuk is veelzeggend, omdat de auteur ervan de verruiming van het territorialiteitsbeginsel, waarop de bestuurlijke eentaligheid van Vlaanderen berust, nogmaals uitroept tot een heilig moeten, maar tegelijk de door hem vroeger gestelde eis herhaalt tot het aanbrengen van een ‘bescheiden’ grenscorrectie ten gunste van het Brusselse Gewest, dat zich Wezembeek-Oppem, Kraainem, Linkebeek en Drogenbos zou moeten mogen toe-eigenen. Dat ook het voorstel van zijn politicologische denktank, de Pavia Group, om voor een tiende van de 150 te verdelen Kamerzetels een nationale kieskring in het leven te roepen een aanfluiting is van het principe van de territorialiteit, hoewel dit een van de hoekstenen van de federale Grondwet is, wijst evenzeer op het gebrek aan consistentie van zijn reddingsplan voor België. (In een recenter krantenartikel, ‘Brussel zonder België: rompstad of stadstaat?’, de bewerking van een op 17 september in Le Soir afgedrukt vraaggesprek (7), dat te lezen was in De Standaard van 24 september (8), beschrijft Van Parijs in kort bestek een aantal eventuele gevolgen voor Brussel van twee opheffingsscenario’s voor België, te weten eenzijdige afscheiding van Vlaanderen en splitsing met wederzijds goedvinden, maar weidt hij nauwelijks uit over zijn eigen ideeën. Derhalve blijft die tekst hier onbesproken. Er wordt wel eenmaal naar verwezen.)

Van Parijs heeft zich opgeworpen als onpartijdige intellectuele bemiddelaar tussen de verschillende landsdelen met het oog op het behoud en de verbetering van de federale constructie, waarvan hij onder andere het vermeende democratische tekort wil wegwerken dat te wijten zou zijn aan het ontbreken van een kiesgebied dat samenvalt met het totale Belgische territorium. Het is uiteraard Van Parijs’ recht om te proberen zijn medeburgers uit de impasse te leiden waarin België is beland en zich daarbij te beijveren voor de handhaving, versterking en verfijning van het huidige staatsverband, ook al zal dat spoedig een dwaalspoor blijken te zijn. Van een neofederalist, zoals je Van Parijs met een zekere welwillendheid ook zou kunnen noemen, mag je evenwel verwachten dat hij een uitgebalanceerde oplossing aandraagt, die voor alle betrokkenen ‒ Vlamingen, Walen en Brusselaars ‒ winst oplevert. De blauwdruk voor een grondige transformatie van het federale bestel die de Redder des Vaderlands presenteert, is echter een karikatuur van een ‘compromis �* la belge’. Alleen de Franstaligen en meer specifiek de Franstalige Brusselaars zouden wel varen bij de (quasi) schikking.

De lijm waarmee Van Parijs de scherven van de stukgelopen Belgische ménage �* trois (die met de brave Duitstalige Gemeenschap erbij eigenlijk een vierhoeksverhouding is) weer aan elkaar meent te kunnen voegen, in een ultieme poging om de in een vergevorderd stadium verkerende Vlaamse natie- en staatsvorming af te remmen en de voortschrijdende desintegratie van België te stuiten, is over zijn uiterste houdbaarheidsdatum heen, ofschoon het goedje als een nieuw en krachtig kleefmiddel aan de man wordt gebracht. Van Parijs is namelijk overtuigd van de noodzakelijkheid van de ontmanteling van de ‘gemeenschappen’ ten voordele van de ‘gewesten’. Het staat er letterlijk: het toekomstige België “zal geen land van twee naties zijn, maar een land van drie Gewesten.” Elders, in publicaties waarover hierna meer, rechtvaardigt Van Parijs de verdere verzelfstandiging van Brussel hoofdzakelijk op grond van een stijgend aandeel in de Brusselse bevolking van allochtonen wier moedertaal Nederlands noch Frans is en die bijgevolg niet tot een van beide grote taal- en cultuurgemeenschappen van België kunnen worden gerekend.

Blijkens een onlangs in KVS-Express (9) en Brussels Studies (10) gepubliceerd artikel, ‘Brussel hoofdstad van Europa: de nieuwe taalkundige uitdagingen’, denkt Van Parijs dat de in zijn ogen in Brussel dreigende Babylonische spraakverwarring kan worden voorkomen door middels regelingen (‘faciliteiten’) ter bevordering van het hanteren van het Engels in het publieke domein het Hoofdstedelijke Gewest te laten evolueren tot een Engelstalige enclave of althans een waar een gedeculturaliseerd Engels als gemeenschappelijk communicatiemiddel zou fungeren. Het is niet verwonderlijk dat hij in zijn uiteenzetting duidelijk naar voren laat komen dat hij voor Brussel in de eerste plaats een rol ziet weggelegd als hoofdstad van Europa. Dat heeft immers niet uitsluitend hiermee te maken dat hij zich uitspreekt voor een uitbreiding van de aparte status van Brussel, grotendeels los van de samenstellende delen van de Belgische ‘natiestaat’, maar ook met de vaststelling dat in de Europese instellingen het belang van het Engels als werktaal gestaag toeneemt, wat zijn suggestie om het Engels, een brugtaal tussen de Germaanse en Romaanse taalfamilie, tot Brusselse ‘contacttaal’ op te waarderen acceptabeler moet maken.

Geen gelegenheid laat Van Parijs onbenut om, zoals laatst in Brussels Studies, aan de hand van cijfers uit de speciale Eurobarometer-enquête Europeans and their Languages (11), de studie Taalgebruik in Brussel van Rudi Janssens (12) en demografisch onderzoek door Jan Hertogen (13) te benadrukken dat het autochtone aandeel in de bevolking van Brussel is geslonken tot minder dan de helft (44 procent) en dat het Engels (waarvan 36 procent van de Brusselaars een goede tot zeer goede kennis beweert te hebben) het Nederlands (waarvan 31 procent van de Brusselaars aangeeft het te beheersen) heeft ingehaald als tweede taal in de hoofdstad. Daarvan uitgaande acht hij de tijd rijp om de neteligste aller Belgische kwesties te verlossen van zijn politieke lading door het uitheemse Engels, ondersteund door faciliteiten, te laten uitgroeien totde gezamenlijke omgangstaal van de hoe langer hoe meer ongelijktalige Brusselaars. Wie het zouden wagen om daar iets tegen in te brengen, krijgen bij voorbaat het etiket ‘onverbeterlijke narcisten’ opgeplakt (14). Nog afgezien van de vraagtekens die je kunt zetten bij het gemiddelde competentieniveau dat Brusselse tweede- of derdetaalsprekers van het Engels daadwerkelijk in die taal weten te bereiken ‒ Brussel is Singapore niet ‒ en bij de bereidheid onder de Brusselse ingezetenen om het Engels als algemene verkeerstaal te aanvaarden, lijdt het geen twijfel dat het van overheidswege stimuleren van het gebruik van het Engels in Brussel, met het oogmerk een alternatieve intraregionale taaleenheid teweeg te brengen, het einde van het Nederlands in de Belgische hoofdstad onafwendbaar zou maken. Dat het economische nut van de taal (als faciliterende factor voor arbeidsparticipatie en voorwaarde voor promotie) er onaangetast zou blijven, zou daaraan niets toe- of afdoen.

In juni van dit jaar moest Van Parijs in Le Soir de danig verontruste leden van de BMF, een vereniging ter bescherming van ‘Bruxelles, métropole francophone’, tot bedaren brengen: het Frans is in Brussel de onbetwiste en onbedreigde oppertaal, suste hij (15). Meer dan 95 procent van de hoofdstedelingen is ze machtig (16). Het wekt verbazing dat Van Parijs op basis van het door hem gepresenteerde en uitvoerig becommentarieerde kwantitatieve gegevensmateriaal, dat aantoont hoezeer het Frans de leidende taal is in Brussel, niet tot het besluit komt dat inspanningen om de Brusselaars ertoe aan te sporen om hun onderlinge communicatie gaandeweg meer en meer in het Engels te laten verlopen zo goed als zinloos zijn. Er is heden ten dage in de eerste stad van het land geen behoefte aan een lingua franca, om de eenvoudige reden dat er al een is, een waarvan de suprematie dermate is verankerd in de bij uitstek multilinguale omgeving die Brussel is dat ze voorshands niet beducht hoeft te zijn voor concurrentie. Tot die slotsom kwam ook Janssens in 2001. Behalve in het bedrijfsleven en de postacademische opleidingen is de voortgang van het Engels er beslist niet spectaculair (17). Bij dit alles mogen wij niet vergeten dat de Belgische francofonie Brussel als een wingewest behandelt en absoluut niet zit te wachten op een van hogerhandaangemoedigde verspreiding in de hoofdstad van de taal waaraan het Frans in Europa en daarbuiten voortdurend terrein moet prijsgeven. Het ziet ernaar uit dat wie ervan droomt om binnen afzienbare tijd in het bijna volledig verfranste Brussel een eenheidstaal ingang te laten vinden die niet toebehoort aan een van beide Belgische hoofdculturen, in de hoop dat dit een nieuwe ‘language shift’ op gang brengt, een reeks draconische taalpolitieke maatregelen zal moeten verordonneren.

Waar Van Parijs stilzwijgend aan voorbijgaat, is het proces van acculturatie dat nieuwkomers ondergaan. Wanneer buitenlanders die een andere taal dan het Nederlands of het Frans als moedertaal hebben zich permanent in Brussel hebben gevestigd, zullen zijzelf dan wel hun nakomelingen, net als elders in de wereld, na verloop van tijd in mindere of meerdere mate integreren. Dat houdt in dit concrete geval in dat zij aansluiting zullen vinden bij (een van) de twee grote Belgische taalgroepen, wat hun trouwens niet zal beletten om zich binnen de eigen etnisch-culturele gemeenschap te blijven bedienen van hun eerste taal. Gezien de culturele hegemonie van defrancofone bourgeoisie en de dominantie van haar taal in het Hoofdstedelijke Gewest nemen verreweg de meeste vreemdelingen die Brussel als woonplaats kiezen het Frans over. Het prestige waarop de heerschappij van de Franstalige burgerlijke klasse in Brussel is gebaseerd, staat niettemin allang in geen verhouding meer tot haar reële economische macht en steekt schril af tegen haar falen om voldoende welvaart te garanderen voor de Brusselse arbeidersklasse. Zonder federale (dus overwegend Vlaamse) steun zouden de Brusselaars geenszins bij machte zijn om het hoofd boven water te houden en zouden hun bestuurders de illusie niet in stand kunnen houden dat zij samen met de Brusselse loonafhankelijken in economisch en cultureel opzicht tot één belangengemeenschap behoren.

Aan Van Parijs’ voluntaristische zienswijze lijkt het verlangen ten grondslag te liggen om de te eniger tijd te voeren discussie over de status van Brussel in een postfederaal tijdperk of een ‘après-Belgique’ preventief van zo veel mogelijk conflictstof te ontdoen door van de inzet van het overleg een cultureel en politiek neutrale zone te maken, een soort van ‘no man’s land’, waarop, met uitzondering van de inwoners zelf, niemand aanspraak zou kunnen maken. Daarmee veronachtzaamt hij onder meer de onontbeerlijke cultuur- en identiteitsvormende krachtdie ook ten aanzien van Vlaanderen uitgaat van de enige wereldstad, volgens Ludo Abicht de enige stad zonder meer ‘in’ Vlaanderen (18). Brussel vervult deze functie vanzelfsprekend slechts op gebrekkige wijze en tegen de wil van het gros van haar politieke, culturele en intellectuele bovenlaag. Die distantieerde zich vanaf de stichting van België van de Vlaamse volksklasse en het ‘Vlaams’ ‒ “Il n’y a pas de Flamands �* Bruxelles” ‒ en slaagde er ten slotte in om de Brusselse agglomeratie, toen die begin 1989 verregaande autonomie verkreeg, nagenoeg helemaal uit Vlaanderen los te rukken. Naar de mening van Van Parijs zou de Vlaamse ‘deelstaat’ de stad die vanouds het geografische, economische, bestuurlijke en culturele hart ervan vormt nu compleet moeten opgeven.

Van Parijs is van oordeel dat België niet langer een dubbele federatie (van ‘gewesten’ en ‘gemeenschappen’) hoeft te zijn. De ‘gemeenschappen’ zouden moeten worden opgeheven, zodat de ‘gewesten’ zelfs bevoegd zouden worden om over cultuur en onderwijs te beslissen. Wat de consequenties daarvan zouden zijn voor de Nederlandssprekenden in Brussel, finaal afgesneden van de Vlaamse natie, laat zich licht raden. Van Parijs is zich nochtans ten volle bewust van de gevaren voor met name het Nederlandstalige onderwijs in de hoofdstad van wat zou neerkomen op de oprichting van een ‘Communauté bruxelloise’, getuige de overdenkingen die hij dienaangaande formuleerde na afloop van het symposium Welke gemeenschap(pen) voor de Brusselaars? / Quelle(s) communauté(s) pour les Bruxellois?, dat plaatsvond in Brussel in maart 2004 (19). Desondanks verklaart hij zich drie jaar later, in een onderhoud met Filip Rogiers, openlijk voorstander van één geïntegreerd en, naar mag worden aangenomen, veeltalig schoolsysteem (20). Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid brengt een dergelijk systeem het Nederlands binnen de kortste kerenin de verdrukking, zeker als het zonder enige structurele betrokkenheid van het Vlaamse ministerie van Onderwijs wordt georganiseerd, en treedt het op als katalysator van de aanhoudende verfransing van Brussel. In september vorig jaar stelde Van Parijs in een interview met Brussel Deze Week overigens onomwonden dat het met die taalverschuiving (van het Nederlands naar het Frans) nog niet is afgelopen en dat het Nederlands is gedoemd om uit de hoofdstad te verdwijnen (21). Het is dan ook wrang om te moeten constateren dat de wijzigingen die Van Parijs aan de federale staatsvorm zou willen zien doorgevoerd uitgerekend de neergang van het Nederlands in Brussel in de hand zouden werken.

De keuze voor een federaal België ‘enkel’ bestaande uit drie gelijkwaardige gewesten zou de Nederlandse taal en cultuur in Brussel een vernietigende slag toebrengen en de bekroning betekenen van het separatisme van het Brusselse establishment, dat zich nog steeds verbeeldt aan het hoofd te staan van de meest noordelijke Europese buitenpost van de superieure Franse beschaving en allergisch blijft voor directe inspraak van Vlaanderen in het bestuur van het economische, politieke en culturele machtscentrum van België. Daarnaast zou de voltooiing van de institutionalisering van het splendide isolement waarin de Brusselse bewindslieden zich plegen te wentelen de sociaaleconomische aftakeling van het gewest versnellen. De actuele situatie moet reeds ronduit als zorgwekkend worden aangemerkt. 20 �* 25 procent van de Brusselaars leeft op het ogenblik onder de armoedegrens (22).

Het Gewest Brussel, vanuit politiekgeografisch oogpunt een enclave in Vlaanderen, is de kern van een morfologisch aaneengesloten stedelijk gebied dat de administratieve grenzen van de negentien gemeenten tellende regio ver overschrijdt en waarover, de gemeente- en provinciebesturen buiten beschouwing gelaten, gezag wordt uitgeoefend door vier overheden, vijf als wij de centrale regering meerekenen. Hierdoor wordt het tot stand brengen van een integraal en coherent beleid voor de feitelijke agglomeratie Brussel ernstig bemoeilijkt, zo niet onmogelijk gemaakt. Meer zelfstandigheid voor Brussel zoals wij dat momenteel kennen, zou dit probleem verergeren. Daarenboven zou ze een andere gevaarlijke anomalie tot het uiterste aanscherpen: in het gewest waar zijn economische, politieke en artistiek-intellectuele zwaartepunt ligt, zou Vlaanderen voorgoed elk beslissingsrecht worden ontzegd, zelfs dat over de onderwijs- en culturele voorzieningen voor de lokale Nederlandstalige gemeenschap. Tot overmaat van ramp zou Vlaanderen niet eens meer worden bestuurd vanuit wat de facto zijn veruit voornaamste stad is, zij het dat ze buiten zijn grondgebied is komen te liggen en deswege niet onder zijn jurisdictie valt. Als het van Van Parijs afhing, zou de navelstreng die Vlaanderen met Brussel verbindt, na in 1989 te zijn afgeklemd, ten langen leste worden doorgeknipt. Daardoor zou de kans dat het Vlaamse volk zich alsnog ontwikkelt tot een volwaardige natie met een eigen staatkundige organisatie die is bevrijd van elke vorm van Belgische bevoogding verwaarloosbaar klein worden. Met de goedkeuring van de zogenaamde Brusselwet hebben de Vlamingen de Brusselse machthebbers hun hoofdstad als onderpand van hun federale loyaliteit gegeven. Hun finale verbanning uit Brussel zou de sluitsteen zijn van het Belgische federale gewelf, een sleutelinstrument in de strategie ter beteugeling van de soevereinistische dynamiek van Vlaanderen.

Het door Van Parijs verdedigde stelsel van drieledig regionaal federalisme, waarin Brussel geen hoofdstad van Vlaanderen meer zou zijn, zou de hoofdstadfunctie van Brussel in haar geheel ondergraven, te meer daar wat hem betreft Brussel evenmin de hoofdstad van de Frans(talig)e Gemeenschap hoeft te blijven (23). Merkwaardig genoeg rept hij met geen woord over de implicaties van zijn visie voor de positie van Brussel als hoofdstad van de federale unie, terwijl het voor de hand ligt dat die in de door hem gewenste vernieuwde Belgische staatsinrichting eveneens op losse schroeven zou komen te staan. Als Van Parijs’ denkbeelden werden verwezenlijkt, dan zou Brussel nóg minder dan nu dienst kunnen doen als hoofdstad en ontmoetingsplek voor de twee volkeren die in het hem zo dierbare België wonen. Brussel mag dan al, naast Straatsburg en Luxemburg, een van de officiële hoofdvestigingen van de Europese Unie zijn, in een binnenlandse bestuurlijke context naar het model dat Van Parijs voorstaat, zou het de naam van hoofdstad van België nog ternauwernood verdienen. Buiten zetel van het parlement en van de regering van de bondsstaat en koninklijke residentie zou het amper meer zijn dan de ongedeelde hoofdstad van zichzelf, voor een niet gering gedeelte op kosten van Vlaanderen, dat volstrekt geen invloed zou kunnen uitoefenen op de besteding van zijn geld in het derde gewest en er bovendien geen zeggenschap meer zou hebben over persoonsgebonden zaken, tenminste niet meer over cultuur en onderwijs.

Aan welke kant de ongebondenheid voorwendende bouwmeester van het ‘andere’ België in feite staat, is evident voor wie zijn geschriften over het Belgische nationaliteitenvraagstuk ook maar enigszins aandachtig leest. Van Parijslaat, in de geest van de Franstalig-Brusselse chantagepolitiek, de Vlamingen kiezen tussen de pest en de cholera. Ofwel wordt zowat de hele voormalige provincie Brabant afgestaan aan Brussel, ten gevolge waarvan de geannexeerde gemeenten waar het Nederlands vandaag nog de meerderheidstaal is, zouden worden blootgesteld aan ongebreidelde verfransing, iets wat Van Parijs zich haast op te merken, ofwel ‒ en dat heeft zijn voorkeur ‒ blijft Brussel ‘klein’ in ruil voor de afschaffing van de ‘gemeenschappen’ en de instelling van een federale kieskring, doch niet nadat de Vlamingen voor het in toom houden van de Brusselse veroveringsdrift hebben betaald met wat vergoelijkend wordt voorgesteld als een fractie van het aan hen toebedeelde Belgische grondgebied en zij zich uit Brussel hebben teruggetrokken. Waarom, kun je je afvragen, doet Van Parijs de mogelijkheid dat Brussel wordt ge(her)integreerd in Vlaanderen, met waarborging van de culturele en politieke rechten van de Franstaligen, af als onrealistisch (24)? Tegen het funeste loskoppelen van Vlaanderen en zijn hoofdstad heeft hij klaarblijkelijk geen bezwaar. Het heeft er alle schijn van dat hij minder objectief is dan hij pretendeert te zijn. Vanwaar anders dieconsideratie met de machtsbelustheid van een zichzelf overlevende bestuurskaste, die, niettegenstaande ze met aan wanhoop verwante verbetenheid volhardt in het verketteren van ‘le droit du sol’, erop uit is om in de Vlaamse randgemeenten van Brussel aanvullende levensruimte te verwerven ten behoeve van ‘la francité belge’? Voor iemand die het federalisme toegedaan is en aan zichzelf verzoenerskwaliteiten toeschrijft, is dat op zijn minst verdacht.

Van Parijs’ sommatie aan het adres van de Vlamingen om Brussel te verlaten en Antwerpen tot hoofdstad van Vlaanderen om te dopen, klinkt als een geactualiseerde versie van de kreet “Keer naar uw dorp!”, waarmee in 1962 Franstalige tegendemonstranten de deelnemers aan de tweede flamingantische Mars op Brussel weghoonden. Het resultaat van de Vlaamse uittocht uit Brussel zou een onthoofd Vlaanderen zijn. Van Parijs gunt de Vlamingen niet meer dan een surrogaathoofdstad. Hij schaart zich daarmee aan de zijde van de dinosaurussen die in Brussel, zowel op gemeentelijk als op gewestelijk niveau, de politieke lakens blijven uitdelen en die zich, in weerwil van hun retoriek, zo weinig gelegen laten liggen aan de talige en culturele verscheidenheid van België en het potentieel van Brussel als kruispunt van twee volkeren dat zij er altijd als de dood voor zijn geweest dat de Brusselse agglomeratie een federaal district zou worden. Door die coterie de onbeperkte macht in de negentien oude plus vier nieuwe Brusselse baronieën en het overkoepelende Brusselse Gewest in de schoot te werpen, zou ze in staat worden gesteld om de houdgreep waarin ze Vlaanderen heeft, te verstevigen. Het Frans zou zijn opmars in Vlaams-Brabant in een hoger tempo voortzetten, er zou op termijn een nieuwe territoriale dreiging ontstaan en naar de door Van Parijs beoogde invoering van het Engels als Brusselse voertaal zou geen haan meer kraaien, bepaaldelijk niet die van de Communauté Wallonie-Bruxelles of hoe dat bondgenootschap in de toekomst ook zou gaan heten.

Philippe van Parijs strooit de Vlamingen ideologisch zand in de ogen. Hij wil hen doen geloven dat hij deel uitmaakt van eensozial freischwebende Intelligenz’ die, stoelend op een waardevrije beoefening van de politicologische wetenschap, het collectief Belgisch belang behartigt. Bij oppervlakkige kennisneming van zijn inzichten zou je geneigd kunnen zijn om te denken dat hij zich niet geheel zonder recht beroept op wetenschappelijke onvooringenomenheid. Bij nader inzien daarentegen blijkt dat de uitvloeisels van het nieuwe Belgische vergelijk waarvan hij de contouren heeft geschetst hoogst nadelig zouden zijn voor Vlaanderen en het Nederlands in Vlaanderen. Van Parijs is allesbehalve de bruggenbouwer voor wie hij zich zo graag uitgeeft. Was het hem ernst met de Belgische consensusdemocratie en met een doorzichtig, doeltreffend en evenwichtig federaal samenwerkings- en solidariteitsmodel, dan zou hij onder ogen zien dat het doorgeschoten zelfbestuur van de hoofdstad haaks staat op het ‘klassiekere’ federalisme dat hij propageert(25) en minstens opkomen voor een intensivering van de aanwezigheid en inbreng van de Vlaamse meerderheid in Brussel. Zijn pleidooi voor de inlijving van weer vier Vlaamse gemeenten bij Brussel, de verhuizing van Vlaanderens politieke instituties en overheidsinstanties naar Antwerpen en de vereilanding en verengelsing van de hoofdstad is koren op de molen van ‘le Tout-Bruxelles’, dat zich halsstarrig blijft vereenzelvigen met ‘la patrie’, regionalisme verwart met particularisme en isolationisme en zich verenigd weet in zijn afkeer jegens de zogeheten ‘flamandisation de Bruxelles’. Kortom, zijn politieke concepties spelen lieden in de kaart wie de etnische, culturele en talige diversiteit van dit land en zijn hoofdstad in wezen nooit ter harte is gegaan. Ondertussen klinkt in Vlaanderen de roep om een confederaal staatstype of de opdeling van België met de dag luider. Het optrekken van een federale noodgevel zal de verzakking van de fundamenten van het Belgische huis niet tegenhouden.

Noten

Alle geraadpleegde bronnen waren op 23 november 2007, de datum van voltooiing van deze tekst, online beschikbaar. Op de in noot 4 en noot 22 vermelde krantenartikelen na waren ze dat toen ook kosteloos.

1. Garsse, Steven van. (2006) ‘Vlaams Brussel gaat verdampen.’ Brussel Deze Week, 9 sept. 2006: (paginanr. onbekend). 23 nov. 2007 <http://www.uclouvain.be/cps/ucl/doc/etes/documents/2006m.Brussel.BDW.pdf>.

2. fr [= Francesco Maria Randisi]. (2007) ‘Il faut une identité bruxelloise forte.’ Metro, 24 sept. 2007: 4. 23 nov. 2007 <http://www.uclouvain.be/cps/ucl/doc/etes/documents/2007zo.Bruxelles.Metro.pdf>.

3. Parijs, Philippe van. (2007a) ‘Staatshervorming: vooruit!’ De Standaard, 23 aug. 2007: 16. 23 nov. 2007 <http://www.uclouvain.be/cps/ucl/doc/etes/documents/2007zf.Staatshervorming_DS_.pdf>.

4. Raskin, Brigitte. (2007) ‘Iemand moet de cirkel van kleingeestigheid doorbreken.’ De Standaard, 13 sept. 2007: 20-21. 23 nov. 2007 <http://www.standaard.be/Artikel/Detail.aspx?artikelid=FG1H58QG>.

5. Parijs, Philippe van. (2007b) ‘Réforme de l’État: En avant!’ Le Soir, 23 aug. 2007: 15. 23 nov. 2007 <http://www.uclouvain.be/cps/ucl/doc/etes/documents/2007ze.EnAvantLS.pdf>.

6. Zie noot 3.

7. Bourton, William e.a. (2007) ‘«Tout dépendrait du scénario de la séparation».’ Le Soir (editie Namur/Luxembourg), 17 sept. 2007: 4. 23 nov. 2007 <http://www.uclouvain.be/cps/ucl/doc/etes/documents/2007zm.BruxellesSansBelgique1.pdf>.

8. Parijs, Philippe van. (2007c) ‘Brussel zonder België: rompstad of stadstaat?’ De Standaard, 24 sept. 2007: 20. 23 nov. 2007 <http://www.uclouvain.be/cps/ucl/doc/etes/documents/2007znBrusselRompstad.pdf>.

9. Parijs, Philippe van. (2007d) ‘De nieuwe taalkundige uitdagingen.’ KVS-Express, mrt-apr. 2007: 6-8. 23 nov. 2007 <http://www.uclouvain.be/cps/ucl/doc/etes/documents/2007.KVS.NL.pdf>. Van dit artikel, dat een inkorting is van het in noot 10 genoemde stuk, zijn in dezelfde aflevering van het tweemaandelijkse periodiek van de Koninklijke Vlaamse Schouwburg ook de Franse en Engelse versie opgenomen.

10. Parijs, Philippe van. (2007e) ‘Brussel hoofdstad van Europa: de nieuwe taalkundige uitdagingen.’ Brussels Studies. [FONT=HelveticaNeue-UltraLight]Het elektronisch wetenschappelijk tijdschrift voor onderzoek over Brussel[/FONT][FONT=HelveticaNeue-UltraLight], jg. 1, nr. 6 (3 mei 2007): 1-10. 23 nov. 2007 [/FONT]<http://www.brusselsstudies.be/PDF/NL_40_BS6NDLS.pdf>. Dit artikel is ook in een Franse en Engelse versie downloadbaar.

11. Europeans and their Languages. Special Eurobarometer, 243. [Brussels:] European Commission, 2006. 23 nov. 2007 <http://ec.europa.eu/public_opinion/archives/ebs/ebs_243_en.pdf>.

12. Janssens, Rudi. (2001) Taalgebruik in Brussel. Taalverhoudingen, taalverschuivingen en taalidentiteit in een meertalige stad. Brusselse Thema’s, 8. Brussel: VUBPRESS. 23 nov. 2007 <http://www.briobrussel.be/assets/bt8download.pdf>.

13. Hertogen, Jan. (2006) ‘Aantal en % vreemdelingen en inwoners van vreemde afkomst in Vlaamse, Brusselse en Waalse gemeenten - 2005 Update 2006.’ Non-Profit DATA. 23 nov. 2007 <http://www.npdata.be/Data/Vreemdelingen/>.

14. Van Parijs 2007e: 7 (zie noot 10).

15. Parijs, Philippe van. (2007f) ‘Bruxelles francopole?Le Soir(editie Namur/Luxembourg), 13 juni 2007: 19. 23 nov. 2007 <http://www.uclouvain.be/cps/ucl/doc/etes/documents/2007Bruxellesfrancopole.pdf>.

16. Janssens 2001: 38 (zie noot 12).

17. Ibidem: 175-182 (= hfst. 10, ‘De verengelsing van Brussel: realiteit of mythe?’).

18. Garsse, Steven van. (2007) ‘Sociaal-flaminganten willen een Vlaams Brussel.’ Brussel Deze Week, 26 apr. 2007: (paginanr. onbekend). 23 nov. 2007 <http://www.brusselnieuws.be/site/rubrieken/1091053933/page.htm?&newsID=1177601283>.

19. Parijs, Philippe van. (2004) ‘Obstacles et jalons sur la voie d’une Communauté bruxelloise.’ 23 nov. 2007 <http://www.uclouvain.be/cps/ucl/doc/...esto(2)doc.pdf>.

20. Rogiers, Filip. (2007) ‘‘We blijven buren in België tot het einde der tijden.’ Philippe Van Parijs schetst de blauwdruk van ‘een ander België.’’ In: Buelens, Geert, Jan Goossens & David van Reybrouck, red. Waar België voor staat. Een toekomstvisie. Antwerpen: Meulenhoff/Manteau: 259-260. 23 nov. 2007 <http://www.uclouvain.be/cps/ucl/doc/etes/documents/2007t.Belgie.pdf>.

21. Van Garsse 2006: (paginanr. onbekend) (zie noot 1).

22. “Twintig procent van de Brusselaars leeft in armoede […]. En waarschijnlijk is dat zelfs vijfentwintig procent, want daklozen en mensen zonder papieren worden niet meegerekend”, aldus het sociaaldemocratische lid van het Brusselse regioparlement Jan Béghin, op wiens initiatief in 2006 het boek Armoede in Brussel tot stand kwam: Béghin, Jan, red. (2006) Armoede in Brussel / Pauvreté �* Bruxelles. Berchem: EPO / Brussel: Koerdisch Instituut. Béghin deed zijn uitspraak in: Raskin, Laurens. (2006) ‘Een vijfde leeft onder armoedegrens in Brussel.’ De Standaard, 16 mei 2006: 22. 23 nov. 2007 <http://www.standaard.be/Artikel/Detail.aspx?artikelid=g9psajkb>.

23. Rogiers 2007: 260 (zie noot 20).

24. Van Parijs 2007c (zie noot 8).

25. Rogiers 2007: 260 (zie noot 20).
__________________

Laatst gewijzigd door Praetorian : 27 november 2007 om 12:17.
Praetorian is offline   Met citaat antwoorden
Oud 27 november 2007, 13:23   #2
Keats
Gouverneur
 
Keats's schermafbeelding
 
Geregistreerd: 22 juni 2005
Locatie: Brooklyn, NY
Berichten: 1.352
Standaard

Prachtig stuk text.

Over de leesbaarheid:

Bedenk dat een goed leesbare text moelijker te schrijven is dan een text met lange complexe zinnen op z'n Duits.

Af en toe mist er een spatie.

De text is te uitgebreid. Het is een boeiend onderwerp, maar het had ook met 25% minder woorden geschreven kunnen worden.


Over de inhoud:

Eigenlijk staat er dat het Vlaams hoe dan ook ten koste zal gaan van het Frans. De schrijver van het artikel brengt de standpunten van Van Parijs naar voren, analyseert ze en verwerpt ze, maar komt niet zelf met oplossingen. Dat is dan weer jammer.

De conclusie die de Vlaamse lezer uit het artikel zelf waarschijnlijk zal trekken is dat Vlaanderen niet morgen maar vandaag onafhankelijk moet worden en Brussel moet opeisen.
__________________
Wat is er veranderd in de afgelopen paar jaar?
Keats is offline   Met citaat antwoorden
Antwoord


Discussietools

Regels voor berichten
Je mag niet nieuwe discussies starten
Je mag niet reageren op berichten
Je mag niet bijlagen versturen
Je mag niet jouw berichten bewerken

vB-code is Aan
Smileys zijn Aan
[IMG]-code is Aan
HTML-code is Uit
Forumnavigatie


Alle tijden zijn GMT +1. Het is nu 00:16.


Forumsoftware: vBulletin®
Copyright ©2000 - 2025, Jelsoft Enterprises Ltd.
Content copyright ©2002 - 2020, Politics.be