ART 60 VENN WET RECHTSBEHANDELING VOOR DE VENNOOTSCHAP IN OPRICHTING
Bron :
http://corporate.skynet.be/janbergma...oprichting.htm
De wet van 6 maart 1973 heeft middels art. 13 bis Vennootschappenwet in een wettelijke regeling voorzien voor rechtshandelingen ten name van een vennootschap in oprichting. Art. 13 bis Vennootschappenwet luidt als volgt: "Zij die in naam van een vennootschap in oprichting en vooraleer deze rechtspersoonlijkheid heeft verkregen, in enigerlei hoedanigheid een verbintenis hebben aangegaan, zijn, tenzij anders is overeengekomen, persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk indien de vennootschap die verbintenis niet heeft overgenomen binnen twee maanden na haar oprichting of indien de vennootschap niet tot stand is gekomen binnen de twee jaar na het ontstaan van de verbintenis. Wanneer de vennootschap de verbintenis heeft overgenomen, wordt deze geacht van het begin af door haar te zijn aangegaan."
Indien degenen die handelen voor de toekomstige vennootschap bij het aangaan van de verbintenissen vermelden dat zij optreden in naam van een vennootschap in oprichting, heeft de vennootschap de mogelijkheid om deze verbintenissen over te nemen binnen de twee maanden na haar oprichting, op voorwaarde dat de vennootschap is tot stand gekomen binnen twee jaar na het aangaan van de verbintenissen. In dat geval worden de verbintenissen geacht oorspronkelijk met de vennootschap te zijn aangegaan. De overname heeft dus retroactieve werking. Vindt de overname niet of niet tijdig plaats, dan zijn de personen die de verbintenis hadden aangegaan in naam en voor rekening van de vennootschap in oprichting, persoonlijk gebonden. De persoonlijke ‘aansprakelijkheid’ van de promotoren heeft betrekking op de verbintenis zelf, die zij zullen moeten uitvoeren in de plaats van de vennootschap. Hun aansprakelijkheid is dus niet beperkt tot de schade die ontstaat door het uitblijven van de bekrachtiging door de vennootschap (1) .
Vóór de wet van 13 april 1995 verkreeg de handelsvennootschap de rechtspersoonlijkheid gelijktijdig met het tot stand komen van de vennootschapsovereenkomst, bij de ondertekening van de oprichtingsakte. Door de wet van 13 april 1995 werd de verkrijging van de rechtspersoonlijkheid afhankelijk gesteld van de neerlegging van het uittreksel uit de oprichtingsakte op de griffie van de rechtbank van koophandel, overeenkomstig art. 10 § 1, eerste lid Venn. W. (art. 2, tweede lid Venn. W.).
Zo rijst de vraag welke betekenis men voortaan moet geven aan art. 13 bis Venn. W., dat het lot regelt van verbintenissen die worden aangegaan in naam en voor rekening van een vennootschap in oprichting, nu de ondertekening van de oprichtingsakte en het ontstaan van de vennootschap als rechtspersoon niet langer samenvallen. De ‘oprichting’ en ‘totstandkoming’ van de vennootschap zijn niet langer eenduidige begrippen. Wordt hiermee verwezen naar de ondertekening van de vennootschapsovereenkomst, dan wel naar het ontstaan van de vennootschap als rechtspersoon, door de neerlegging van het uittreksel uit de oprichtingsakte ter griffie van de rechtbank van koophandel?
De bedoeling van art. 13 bis Venn. W. is aan toekomstige vennootschappen met rechtspersoonlijkheid de mogelijkheid te geven reeds in zekere mate zelfstandig rechten en plichten te verkrijgen, nog vooraleer de daartoe principieel vereiste rechtspersoonlijkheid is tot stand gekomen. Gelet op deze doelstelling ligt het voor de hand dat art. 13 bis Venn. W. toepasselijk blijft tot op het ogenblik dat de vennootschap geen behoefte meer heeft aan deze surrogaatoplossing, met name omdat ze een rechtspersoon is geworden door de neerlegging van het uittreksel uit de oprichtingsakte en dus op eigen kracht drager van rechten en plichten kan worden. Zulks werd al onmiddellijk na de invoering van art. 13 bis Venn. W. opgemerkt, lang voor er sprake was van een ontkoppeling tussen het tot stand komen van de vennootschapsovereenkomst en het verkrijgen van de rechtspersoonlijkheid (2) . Dit blijkt ook expliciet uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 13 april 1995 (3) . De vennootschap die contractueel reeds bestaat, blijft derhalve ‘in oprichting’ totdat zij de rechtspersoonlijkheid heeft verkregen (4) . Deze interpretatie biedt in ieder geval het voordeel van de rechtszekerheid, alhoewel de kwestie voor verdeeldheid blijft zorgen in de rechtsleer. Zo onderscheidt A. DE WULF, vertrekkend vanuit een letterlijke interpretatie van de wet, niet minder dan drie stadia, waaraan zij telkens verschillende rechtsgevolgen koppelt (5) . Tot op het ogenblik waarop de oprichtingsakte wordt ondertekend, is de vennootschap in oprichting in de zin van artikel 13 bis Venn. W. Eens de oprichtingsakte is getekend maar zolang ze nog niet is neergelegd, gaat het om een commerciële of burgerlijke vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, geregeld door de dwingende bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en door de bepalingen van de oprichtingsakte, in zoverre daarmee verzoenbaar. Artikel 13 bis is niet van toepassing in deze periode, tenzij uitdrukkelijk in die zin werd overeengekomen. Wel geeft deze auteur de - weinig praktische - raad om rechtshandelingen in die tussenperiode zo veel mogelijk te vermijden, of ze aan te gaan onder de opschortende voorwaarde van de verwerving van de rechtspersoonlijkheid. Vanaf de neerlegging begint de vennootschap dan volwaardig te functioneren overeenkomstig haar statuten. Deze opvatting sluit inderdaad aan bij de letter van de wet, zij het misschien niet bij de bedoeling van de wetgever zoals die blijkt uit de parlementaire voorbereiding. Toch blijkt zij in haar toepassing vrij zwaar en formalistisch te zijn: op een tijdspanne van nauwelijks enkele weken tijd, verandert de vennootschap maar liefst twee maal van statuut. Bovendien slaagt de auteur er niet in alle hiaten bij de overgang van het ene naar het andere statuut op te vullen.
Een tweede interpretatieprobleem dat is gerezen na de Wet van 13 april 1995, betreft het vertrek- respectievelijk eindpunt van de termijnen waarbinnen de vennootschap een verbintenis moet overnemen, opdat de overname ten aanzien van de promotoren een bevrijdend effect zou sorteren. Enerzijds bepaalt artikel 13 bis Venn. W. dat de vennootschap de verbintenis moet overnemen binnen de twee maanden na haar ‘oprichting’. Anderzijds moet de vennootschap in elk geval ‘zijn totstandgekomen’ binnen twee jaar na het ontstaan van de verbintenis.
De dubbele termijn van twee maanden respectievelijk twee jaar is zinvol als ervan wordt uitgegaan dat de termen ‘oprichting’ en ‘totstandkoming’ hier moeten worden gelezen als ‘ontstaan als rechtspersoon’. Enerzijds wordt aan de oprichters een relatief lange periode van twee jaar gegeven om alles in orde te brengen wat de ‘oprichting’ van de vennootschap aangaat, dit wil zeggen investeerders te zoeken, besprekingen te voeren met betrekking tot ieders aandeel, het vervullen van een aantal administratieve formaliteiten enz. Maar anderzijds is het evident dat, zodra de vennootschap rechtspersoonlijkheid heeft verkregen en dus in de mogelijkheid verkeert om zelf de aangegane verbintenissen over te nemen, er geen enkele reden meer bestaat om nog langer te wachten met de overname, zodat vanaf dan een veel kortere termijn van twee maanden loopt.
Het kan nooit de bedoeling zijn geweest van de wetgever, om de termijn van twee maanden die aan de vennootschap wordt gegeven om aangegane verbintenissen over te nemen, te laten ingaan op een ogenblik dat de vennootschap nog niet in de mogelijkheid verkeert om die overname te bewerkstelligen, omdat ze nog geen rechtspersoon is (6) . Betogen dat de termijn van twee maanden ingaat vanaf de oprichtingsakte betekent dat de werkelijke termijn altijd onvermijdelijk korter zou zijn dan die in de wet is ingeschreven. Deze stelling kan daarom niet bijgetreden worden.
Het spreekt vanzelf dat, wanneer de termijn van twee maanden slechts ingaat vanaf de neerlegging van het uittreksel uit de oprichtingsakte, ditzelfde tijdstip van de neerlegging zal bepalen of de vennootschap wel binnen de twee jaar na het aangaan van de verbintenis is ‘tot stand gekomen’. Zo niet, dan zouden de termijnen van artikel 13 bis Venn. W. in theorie kunnen worden lamgelegd door enerzijds de oprichtingsakte te ondertekenen binnen de twee jaar na het aangaan van de verbintenis, maar anderzijds de neerlegging van het uittreksel uit te stellen, opdat de termijn van twee maanden niet zou lopen (7) .
De hier verdedigde stelling vindt ook steun in de regeling zoals die in Duitsland van kracht is. Opdat de vennootschap en haar promotoren het vereenvoudigde mechanisme van schuldovername zouden kunnen genieten, moet de overname binnen drie maanden na de inschrijving in het handelsregister (die de rechtspersoon doet onstaan) worden medegedeeld aan de tegenpartij (8) . De Eerste Richtlijn heeft geen termijnen voor de overname opgelegd. Maar aangezien het Duitse systeem aan de oorsprong lag van art. 7 van de richtlijn, ligt het voor de hand dat er voor de interpretatie van de Belgische regeling inspiratie kan worden gehaald in de Duitse ervaring (9) .
De nieuwe regeling inzake verkrijging van rechtspersoonlijkheid stelt tenslotte nog een probleem met betrekking tot de overname zelf van de verbintenissen. Onder het vroegere recht was het courante praktijk om in de oprichtingsakte meteen ook alle verbintenissen over te nemen die waren aangegaan namens de vennootschap in oprichting (10) . Men kan zich afvragen of dit thans nog mogelijk is aangezien sedert 1 juli 1996 de vennootschappen bij de oprichting nog geen rechtspersoonlijkheid bezitten, maar pas bij de neerlegging ter griffie. Bouckaert en Verstappen menen dat de bekrachtiging nog in de oprichtingsakte zelf kan gebeuren, en wel door de comparanten aan deze akte, maar dan onder de opschortende voorwaarde van neerlegging van het uittreksel ter griffie (11) . Door de latere neerlegging ter griffie wordt de opschortende voorwaarde verwezenlijkt, en wel met terugwerkende kracht (ingevolge art. 1179 B.W.). Bijgevolg wordt de bekrachtiging op dat ogenblik definitief. Behoudens de eigenlijke neerlegging ter griffie dienen geen andere formaliteiten in acht genomen te worden, ook niet ten aanzien van derden. Ten aanzien van derden wordt de verwezenlijking van de opschortende voorwaarde voldoende vastgesteld door de bekendmaking van het uittreksel uit de akte houdende de oprichting van de vennootschap in de bijlagen tot het Belgisch Staatsblad (art. 10 § 4 van de Venn. W.).
De notariële praktijk (12) is thans zo dat men de verschijners onmiddellijk na de oprichting van de vennootschap in bijzondere algemene vergadering laat samenkomen waarop er met eenparigheid van stemmen beslist wordt dat alle rechtshandelingen welke gesteld werden namens de vennootschap in oprichting bekrachtigd worden en geacht worden rechtstreeks met de vennootschap te zijn afgesloten. Tevens worden de zaakvoerders/bestuurders benoemd, met dien verstande dat zij tot de datum van de verkrijging van de rechtspersoonlijkheid door de vennootschap, zullen optreden als volmachtdragers van alle vennoten en dat zij vanaf de verkrijging van de rechtspersoonlijkheid door de vennootschap, optreden als orgaan, conform de statuten (13) . Verder wordt tijdens deze bijzondere algemene vergadering overeengekomen dat alle genomen beslissingen onverkort blijven gelden tot de neerlegging op de griffie van een uittreksel van de oprichtingsakte en dat na deze neerlegging deze beslissingen toepasselijk zullen zijn op de rechtspersoon.
Besluit
Vooreerst dient gewaarschuwd voor de rechtsonzekere situatie en de mogelijke aansprakelijkheden die men kan oplopen indien men een contract tekent voor de vennootschap in oprichting en later zou blijken dat de oprichting niet doorgaat.
In ieder geval mag U nooit alleen tekenen voor de vennootschap in oprichting, aangezien U dan alleen, met uitsluiting van de andere kandidaat-oprichters, door derden zou kunnen aangesproken worden. Immers kunnen de mede-promotors, met wier instemming is gehandeld maar die niet zijn opgetreden tegenover derden, door deze laatsten niet worden aangesproken. Rechtsleer (14) en rechtspraak (15) zijn hierover unaniem. Uw aansprakelijkheid zou slechts kunnen uitgesloten worden indien U de overeenkomst met de derde tekent onder de dubbele opschortende voorwaarde van het ontstaan van de vennootschap als rechtspersoon én van de overneming door deze laatste van de aangegane verbintenissen (16) . Zulke afwijkende overeenkomst is immers uitdrukkelijk toegelaten door art. 13 bis Venn. W. De praktische haalbaarheid ervan is echter een andere vraag.
Het meest aangewezen lijkt mij daarom dat alle toekomstige oprichters het contract tekenen ‘voor de vennootschap in oprichting’. Indien er niets bepaald wordt zijn de drie promotoren hoofdelijk aansprakelijk. Daarom zou er in de overeenkomst met de derde een uitdrukkelijk beding moeten opgenomen worden waarbij de aansprakelijkheid van elk van de promotoren ten aanzien van de derde, tot op het moment dat de op te richten vennootschap rechtspersoonlijkheid heeft verkregen, verdeeld wordt in functie van het toekomstig aandelenbezit in de op te richten vennootschap.
Bovendien zou U een overeenkomst kunnen sluiten met de andere oprichters dat zij U vrijwaren voor alle schade en nadelige gevolgen indien de vennootschap door een fout of gebrek aan medewerking van één van hen geen rechtspersoonlijkheid zou verkregen hebben binnen de twee jaar na het sluiten van de overeenkomst.
In de oprichtingsakte tenslotte dient de overname van de verbintenissen opgenomen te worden, evenwel onder de opschortende voorwaarde van het verkrijgen van de rechtspersoonlijkheid (cfr. supra).
________________________________________
(1) RONSE J., "Rechtshandelingen ten name van een vennootschap in oprichting", in Recht in beweging. Opstellen aangeboden aan Prof. Mr. Ridder R. Victor, Antwerpen, Kluwer, 1973, nr. 10 e.v.
(2) RONSE J., "Rechtshandelingen ten name van een vennootschap in oprichting", in Recht in beweging. Opstellen aangeboden aan Prof. Mr. Ridder R. Victor, Antwerpen, Kluwer, 1973, nr. 26
(3) Sentaatsverslag, Gedr. St., Senaat, 1993-94, nr. 1086/2, 22: "Indien het de bedoeling is van de vennoten een vennootschap met rechtspersoonlijkheid op te richten, dan worden de rechtshandelingen voorafgaand aan het deponeren van de akten beheerst door artikel 13 bis van de vennootschapswet, dat betrekking heeft op de vennootschap in oprichting".
(4) In die zin: BOUCKAERT, F. en VERSTAPPEN, J., "Enkele voor de notariële praktijk belangrijke gevolgen van de uitgestelde verwerving van de rechtspersoonlijkheid door vennootschappen", T.Not., 1996, nr. 19; GEENS, K., "De fundamenten van het vennootschapsrecht dooreengeschud vóór de eeuwwende", in De nieuwe Vennootschappenwetten van 7 en 13 april 1995, JAN RONSE INSTITUUT (ed.), Kalmhout, Biblo, 1995, nr. 4; GILCART, S., "Loi de réparation et acquisition de la personalité morale en droit des sociétés", R.P.S., 1996, (229), nr. 3; GOLLIER, J.M. en MALHERBE, Ph., Les sociétés commerciales - Lois des 7 et 13 avril 1995, dossier J.T., Brussel, Larcier 1996, nr. 25; LEDOUX, J.F. en MICHEL, H., "Engagements pris au nom d’une société en formation", R.N.B., 1996, 257-258; LIEVENS, J. De Reparatiewet Vennootschapsrecht, Gent, Mys & Breesch, 1995, nr. 16; NIEUWDORP, R., "De nieuwe wet van 13 april 1995 - Algemene bedenkingen - definities - inwerkingtreding", Acc. Bedr., 1995/6, 10; VAN BAEL, J., "Van programma-, restauratie- en reparatiewetten, verlos ons Heer!", N.F.M., 1995/6, 4; TAS, R., "Een vennootschap is pas opgericht in de zin van art. 13 bis Venn. W. als zij rechtspersoonlijkheid heeft verkregen", TRV, 1996, p. 523 e.v.
Contra: BYTTEBIER, K., "Opzet en algemeen begrippenkader van de Wet van 13 april 1995", in De gewijzigde Vennootschapswet 1995, BYTTEBIER, K., FELTKAMP, R.R. en FRANCOIS, A. (ed.), Antwerpen, Kluwer, 1996, nr. 49e; DU FAUX, H., "Zal artikel 13 bis Vennootschappenwet na 1 juli 1996 nog toepasselijk zijn na de ondertekening van de vennootschapsakte", T. Not., 1996, (269-271), nr. 2. Volgens deze auteurs zou vanaf de ondertekening van de oprichtingsakte het gemeen recht van toepassing zijn.
(5) DE WULF, A., "De ‘constitutieve neerlegging’ van de oprichtingsakte en de notariële praktijk", V&F, 1997, 14.
(6) In die zin: BOUCKAERT, F. en VERSTAPPEN, J., "Enkele voor de notariële praktijk belangrijke gevolgen van de uitgestelde verwerving van de rechtspersoonlijkheid door vennootschappen", T.Not., 1996, nr. 21
(7) Vgl. GILCART, S., "Loi de réparation et acquisition de la personalité morale en droit des sociétés", R.P.S., 1996, (229), nrs. 46.b en 55. Deze auteur stelt voor artikel 13 bis Venn. W. te wijzigen door de term ‘oprichting’ te vervangen door een verwijzing naar de neerlegging van het uittreksel uit de oprichtingsakte.
(8) Bepaalde categorieën van verbintenissen gaan weliswaar automatisch over op de vennootschap. Zie KRAFT, A., in Kölner Kommentar zum Aktiengesetz, Carl Heymans, 1970, 280 e.v.
(9) RONSE J., "Rechtshandelingen ten name van een vennootschap in oprichting", in Recht in beweging. Opstellen aangeboden aan Prof. Mr. Ridder R. Victor, Antwerpen, Kluwer, 1973, nr. 7; VAN OMMESLAGHE, P., "La Première Directive du Conseil du 9 mars 1968 en matière de sociétés", Cab. Dr. Eur., 1969, (495), nr. 37
(10) Zie GILCART, S., "Loi de réparation et acquisition de la personalité morale en droit des sociétés", R.P.S., 1996, (229), 277; LEDOUX, J.F. en MICHEL, H., "Engagements pris au nom d’une société en formation", R.N.B., 1996, 260.
(11) BOUCKAERT, F. en VERSTAPPEN, J., "Enkele voor de notariële praktijk belangrijke gevolgen van de uitgestelde verwerving van de rechtspersoonlijkheid door vennootschappen", T.Not., 1996, nr. 28. In dezelfde zin: ; LIEVENS, J. De Reparatiewet Vennootschapsrecht, Gent, Mys & Breesch, 1995, nr. 16
(12) Inlichtingen ingewonnen bij notaris Hilde Hellemans te Hemiksem.
(13) De notariële praktijk schijnt hiermee op dit punt Astrid De Wulf te volgen: DE WULF, A., "De ‘constitutieve neerlegging’ van de oprichtingsakte en de notariële praktijk", V&F, 1997, 21.
(14) RONSE J., "Rechtshandelingen ten name van een vennootschap in oprichting", in Recht in beweging. Opstellen aangeboden aan Prof. Mr. Ridder R. Victor, Antwerpen, Kluwer, 1973, nr. 15;
(15) Gent, 12 april 1995, TRV, 1996, p. 566 met noot van R. Tas.
(16) RONSE J., "Rechtshandelingen ten name van een vennootschap in oprichting", in Recht in beweging. Opstellen aangeboden aan Prof. Mr. Ridder R. Victor, Antwerpen, Kluwer, 1973, nr. 19;
CASSATIE ARREST 8 MEI 2015.
Bron :
https://corporatefinancelab.org/2016...chtige-figuur/
Cassatie: beslag door persoonlijke schuldeiser van de promotor vervalt bij overname van het beslagen goed door de opgerichte vennootschap
Een vennootschap met rechtspersoonlijkheid die nog niet is opgericht, kan toch vertegenwoordigd worden door een promotor. De verbintenissen én de rechten volgend uit deze rechtshandelingen zijn passiva en activa van de promotor tot en indien de vennootschap overneemt. Indien binnen de wettelijke termijnen de vennootschap rechtspersoonlijkheid verwerft en die verbintenis overneemt wordt, in de woorden van art. 60 W.Venn., “de verbintenis geacht van het begin af door de vennootschap te zijn aangegaan”.
Art. 60 W.Venn. spreekt enkel over de passiefzijde (“de verbintenissen”). De overname met retroactief effect (“van het begin af”) geldt echter ook voor de actiefzijde van de handelingen die door de promotor q.q. werden gesteld, bv. een goed namens de vennootschap in oprichting gekocht.
Wat nu als ná de aankoop maar vóór de overname een persoonlijke schuldeiser van de promotor beslag legt op dit goed? Er zijn theoretisch drie mogelijke oplossingen: de overname wordt onmogelijk; of de overname wordt mogelijk, maar de vennootschap verwerft het goed bezwaard met het beslag; of de vennootschap verwerft het goed onbelast door het beslag.
In een arrest van 8 mei 2015 (C.14.0248.N) kiest het Hof van Cassatie duidelijk voor de laatste optie. In het elegant gemotiveerde arrest zegt het Hof dat:
“de overname door de vennootschap van een door de promotor in haar naam aangegane koopovereenkomst van een onroerend goed tot gevolg heeft dat de voordien door de promotor op het onroerend goed toegestane zakelijke rechten evenals de door schuldeisers van de promotor op het goed gelegde beslagen komen te vervallen, op voorwaarde dat in de op het hypotheekkantoor overgeschreven aankoopakte uitdrukkelijk is vermeld dat de aankoop werd verricht in naam van de vennootschap in oprichting.”
Vragen die nog overblijven zijn o.m.: geldt dit ook voor roerende goederen waarbij de precaire titel van de promotor niet kan worden aangetekend in een publiciteitssysteem? En: hoe zit het als de promotor al kosten heeft gemaakt met betrekking tot het overgenomen goed (bv. als hij een stuk van de hypothecaire lening afbetaald heeft)?
De vennootschap zal dan de promotor moeten vergoeden; zoniet dreigt de overname in pauliaans vaarwater te komen.
Na het cassatie-arrest is het in ieder geval duidelijk dat de overname het beslag breekt, indien de hoedanigheid van de promotor blijkt bij de overschrijving op het hypotheekkantoor.
“Trustachtig” is een term die met de nodige schroom moet worden gebruikt. Met professor Henri Swennen moet worden vastgesteld dat het suffix “-achtig” wordt misbruikt om een figuur gewichtiger te doen lijken dan het is: “In menig natuurhistorisch museum is vroeger een reptielenbot dinosaurusachtig verklaard: een kwestie van verkoop” (“Trustachtige figuren in België”, TPR 1992, 1098).
Niettemin: de promotor schurkt hier toch zeer dicht tegen de trustfiguur aan. De goederen zijn zakenrechtelijk geregistreerd ten name van detrustee (de promotor), maar de verwachting van de beneficiaris (de vennootschap in oprichting) heeft zakelijke werking.
Het arrest verscheen met een grondige annotatie door professor R. Tas in TRV/RPS 2016.p 1115