![]() |
Registreren kan je hier. Problemen met registreren of reageren op de berichten? Een verloren wachtwoord? Gelieve een mail te zenden naar [email protected] met vermelding van je gebruikersnaam. |
|
Registreer | FAQ | Forumreglement | Ledenlijst |
Maatschappij en samenleving Dit subforum handelt over zaken die leven binnen de maatschappij en in die zin politiek relevant (geworden) zijn. |
![]() |
|
Discussietools |
![]() |
#21 |
Minister
|
![]() Bijlage 7 – De Geschiedenis van het Bewijs: Van Euclides tot Proeftheorie
1. De oorsprong van het formele bewijs: Euclides en de axiomatici Het formele bewijs vindt zijn oorsprong in de Oudheid, met name bij Euclides van Alexandrië (ca. 300 v.C.). In zijn monumentale werk Elementa presenteert hij wiskunde als een deductief systeem opgebouwd uit axioma’s, definities, en postulaten, waaruit hij stellingen afleidt via logische deductie[1]. Zijn stijl werd eeuwenlang het model van formeel redeneren in zowel wiskunde als recht. > "Het is niet omdat iets waar is, dat het bewezen is; het is bewezen omdat het uitgaat van een systeem van aannames en zich daaraan onderwerpt." Het Euclidische paradigma inspireerde latere filosofen, waaronder Descartes en Spinoza, die ethiek en metafysica wilden bewijzen met dezelfde helderheid en onweerlegbaarheid. 2. De middeleeuwen: logica als hulpwetenschap van de theologie In de middeleeuwen werd bewijsvoering vooral ontwikkeld binnen het domein van de scholastiek. Het aristotelische syllogisme werd het belangrijkste instrument, waarbij men via deductie vanuit algemeen erkende premissen specifieke conclusies trok. Binnen het kerkelijke recht ontwikkelden de glossatoren en commentatoren formele vormen van juridische bewijsvoering. De begrippen autoriteit (auctoritas) en getuigenbewijs domineerden, maar men bleef worstelen met de spanning tussen rede en geloof. 3. De nieuwe tijd: algebra, analytische meetkunde en de droom van formules In de 17de eeuw kreeg bewijs een rekenkundige en algebraïsche gedaante. Denk aan Descartes, die analytische meetkunde ontwikkelde, en Newton en Leibniz met hun infinitesimaalrekening. Wiskunde werd meer dynamisch en rekenkundig, maar het formele bewijs bleef fundamenteel. Een dramatische wending kwam in de 19de eeuw met het onmogelijkheidresultaat van Abel en Galois. Tot dan toe zochten wiskundigen naar formules voor de oplossing van algebraïsche vergelijkingen van de n-de graad. Voor tweedegraads-, derdegraads- en vierdegraadsvergelijkingen bestonden reeds oplossingsformules. Maar Niels Henrik Abel bewees in 1824 dat er géén algemene algebraïsche formule bestaat voor de oplossing van de vijfdegraadsvergelijking[2]. Évariste Galois bouwde daarop verder door te tonen dat het al dan niet oplosbaar zijn van zo’n vergelijking afhangt van de symmetrieën (groepen) van de wortels, en hij legde hiermee de grondslag voor de Groepentheorie[3]. > "Het bewijs toont niet alleen een grens, maar ook een nieuwe wereld voorbij die grens." Deze ontdekking was fundamenteel: een bewijs kan dus onmogelijkheden aantonen – niet enkel waarheden. 4. Gauss en het ideaal van rijpheid Carl Friedrich Gauss, vaak genoemd als de "prins der wiskunde", publiceerde slechts een fractie van zijn bewijzen. Zijn adagium "pauca sed matura" ("weinige, maar rijpe dingen")[4] getuigt van zijn visie dat bewijzen diepgaand, zuiver en elegant moeten zijn. In zijn Disquisitiones Arithmeticae (1801) vinden we meesterlijke constructies en bewijzen over congruentie, priemgetallen, en modulair rekenen. > "Niet elk bewijs is een bewijs van inzicht. Enkel wie herleidt tot het wezenlijke, bewijst in de ware zin van het woord." 5. De 20ste eeuw: formalisme, intuïtionisme en het einde van de zekerheid Met Hilbert begon het tijdperk van het formalisme: alle wiskunde moest gebaseerd worden op een gesloten systeem van axioma’s, logisch coherent en volledig. Zijn beroemd programma liep echter stuk op Gödel’s onvolledigheidsstellingen[5], die aantoonden dat elk voldoende rijk systeem stellingen bevat die waar zijn maar niet bewezen kunnen worden binnen dat systeem. Ondertussen pleitten wiskundigen zoals L.E.J. Brouwer voor het intuïtionisme, waarbij bewijzen enkel bestaan als zij constructief zijn – geen abstractie zonder constructie. Deze periode bracht een pluraliteit aan opvattingen over wat een bewijs eigenlijk is: formeel, constructief, intuïtief, computationeel. 6. Hedendaagse tijd: proeftheorie en juridische parallellen In de huidige tijd verschuift het begrip ‘bewijs’ ook naar probabilistische en empirische domeinen: in de computerwetenschappen, in de statistiek, en zelfs in de rechtspraak. Het wiskundige ideaal van zekerheid staat onder druk in een wereld van waarschijnlijkheden, AI-bewijzen, en formele verificaties. Binnen de juridische sfeer zien we een herwaardering van het bewijs als proces in plaats van als resultaat. De prooftheorie onderzoekt de structuur van bewijzen en redeneringen zelf – wat nauw aansluit bij het juridische denken: niet wat men zegt, maar hoe men dat zegt. 7. Besluit: Het bewijs als menselijke inspanning tot betekenis Doorheen de eeuwen toont de geschiedenis van het bewijs een voortdurende zoektocht naar zekerheid, inzicht en rechtvaardiging. Van Euclides tot Galois, van Gauss tot Gödel, van algebra tot rechtspraak: het bewijs is niet slechts een technische operatie, maar een fundamenteel menselijk streven naar waarheid – soms onbereikbaar, maar nooit zinloos. --- Voetnoten: [1] Euclides, Elementa, boek I. Zie ook: Heath, T.L., The Thirteen Books of Euclid’s Elements, Dover Publications, 1956. [2] Abel, N.H., Mémoire sur les équations algébriques, 1824. [3] Galois, E., Mémoire sur les conditions de résolubilité des équations par radicaux, postuum gepubliceerd in 1846. Zie ook: Edwards, H.M., Galois Theory, Springer, 1979. [4] Gauss aan Bessel, brief uit 1808. Zie: Dunnington, G., Gauss: Titan of Science, MAA, 2004. [5] Gödel, K., Über formal unentscheidbare Sätze der Principia Mathematica und verwandter Systeme, 1931.
__________________
Ik werd nooit betaald om de dingen juist te schrijven, maar wel om de juiste dingen te schrijven |
![]() |
![]() |
![]() |
#22 |
Minister
|
![]() – Van oplossen naar bewijzen: Pólya, Velleman en de stap naar het juridisch bewijs
“Between guessing and proving lies the art of justification.” — George Pólya 1. Drie scholen van denken: Pólya, Velleman en Beweren is niet bewijzen De wiskunde en de rechtspraak kennen verschillende benaderingen van bewijsvoering die op het eerste gezicht ver uiteen liggen, maar elkaar in de praktijk noodzakelijk aanvullen. Dit geldt ook voor de drie benaderingen die worden vergeleken: de heuristiek van George Pólya (How to Solve It, 1945), de formele structuur van Daniel Velleman (How to Prove It, 1994), en het werk Beweren is niet bewijzen. Pólya biedt denkhulpmiddelen voor het oplossen van problemen door intuïtieve en creatieve benaderingen, Velleman leert de formele structuur van logisch redeneren, terwijl Beweren is niet bewijzen beide benaderingen samenbrengt en toepast op de juridische wereld. Pólya moedigt ontdekkingen aan, Velleman leert verantwoorden, en deze monografie breidt die methodes uit naar het recht, door te laten zien hoe zowel intuïtieve als formele processen essentieel zijn voor het begrijpen van juridische bewijsvoering. 2. De kloof tussen theorie en praktijk in het recht In tegenstelling tot de wiskunde, waar deductieve methodes strikt gevolgd worden, kent de juridische praktijk een aanzienlijk bredere benadering. In veel juridische disciplines, zoals strafrecht, bouwrecht en sociaal-economisch recht, blijven de meeste monografieën beperkt tot een specifiek domein, gericht op de specialist. Wat echter vaak over het hoofd wordt gezien, is het feit dat advocaten uit verschillende rechtsgebieden, van civiel recht tot belastingrecht, zich in eenzelfde zaak moeten verhouden tot dezelfde bewijsstandaarden. Deze monografie biedt een brug tussen de abstracte wiskundige bewijsvoering en de pragmatische, alledaagse juridische besluitvorming. Een grote hoeveelheid juridische besluiten wordt namelijk genomen door advocaten die geen gespecialiseerd zijn in de betreffende rechtsgebieden, maar die, net als wiskundigen, logisch moeten redeneren en bewijzen moeten presenteren. De “interdisciplinaire” aard van de juridische praktijk maakt dit werk bijzonder relevant voor een breed publiek, van jonge advocaten tot ervaren rechtsgeleerden. 3. Het wezen van bewijzen: Van Pólya en Velleman naar de juridische praktijk De aanpak van Pólya is cruciaal in de verkennende fase van juridische vraagstukken. Net als Pólya in zijn werk How to Solve It de nadruk legt op heuristische technieken om intuïtief naar een oplossing te zoeken, zo moeten advocaten in de vroege stadia van een zaak vaak patronen en aanwijzingen zoeken. Echter, zoals de juridische wereld vereist, wordt Pólya’s heuristiek slechts de start van het proces. Waar de rechterlijke macht vereist dat juridische besluiten gebaseerd zijn op duidelijk bewijs, vraagt Velleman’s formele benadering – die logisch rigoureuze deductie en bewijsstrategieën voorschrijft – om verder onderzoek en verantwoording. Deze monografie verbindt beide benaderingen: van intuïtieve hypothesen naar gedegen, formele bewijzen. Wat deze monografie anders maakt, is de uitbreiding van Velleman’s logische principes naar juridische contexten. Waar Velleman zich beperkt tot wiskundige en formeel-logische bewijzen, neemt deze tekst diezelfde logica en past deze toe op het recht. Niet alleen in een beperkt juridische domein, maar in een breder scala van rechtsgebieden, van fiscale fraude tot arbeidsrecht en mensenrechten. Het leert niet enkel hoe te redeneren, maar ook hoe interdisciplinaire bewijzen effectief gebruikt kunnen worden in rechtszalen. 4. De juridische breuklijn: Waar Pólya en Velleman elkaar ontmoeten De juridische wereld bevindt zich vaak op de grens tussen intuïtie en precisie. Veel juridische argumentaties volgen Pólya’s heuristische benadering: intuïtief, suggestief, en soms retorisch. Dit komt echter niet altijd ten goede aan de juridische integriteit van het bewijs. De monografie benadrukt de noodzaak van precisie, zoals Velleman die voorschrijft, maar breidt deze benadering uit naar de juridische praktijk. Hier moeten, door de brede toepassing van juridische expertise, bewijzen vaak vanuit meerdere rechtsgebieden worden samengebracht. Een burgerlijk recht advocaat, een belastingadvocaat, en een strafrechtadvocaat werken samen aan een gemeenschappelijk juridisch vraagstuk, en hun argumenten moeten elkaar aanvullen zonder de precisie van Velleman of de intuïtieve kracht van Pólya te verliezen. De toegevoegde waarde van deze monografie ligt in het feit dat het een interdisciplinaire benadering biedt die zowel formele logica als heuristische technieken omarmt. Dit maakt het boek aantrekkelijk voor een veel breder publiek dan traditionele monografieën, die zich beperken tot één rechtsgebied of discipline. Dit werk spreekt niet enkel specialisten aan, maar ook de algemene juridische praktijk, waarin advocaten uit verschillende disciplines meermaals betrokken zijn bij het maken van juridische besluiten in eenzelfde zaak. 5.Waarom juristen nood hebben aan de taal van het bewijs Een jurist kent de wet, interpreteert de feiten, beoordeelt het dossier. Maar wie leert hem bewijzen? Niet in de formele zin van “wie draagt de bewijslast?”, maar in de diepere zin van: wat is een geldig argument? Hoe bewijs je iets zó dat het logisch onweerlegbaar wordt? In de wiskunde bestaat daarvoor een heldere traditie. Boeken als How to Prove It van Daniel Velleman leren generaties studenten hoe je niet alleen tot een conclusie komt, maar hoe je elke stap daarheen verantwoordt, controleerbaar maakt, en structureert. Elk bewijs is een keten: van premisse naar conclusie, met zorg voor implicatie, contradictie, en deductieve helderheid. – Van mathematisch bewijs tot juridische schaakmat: een vergeten methodologie Wat Velleman deed, was even eenvoudig als revolutionair: hij bracht structuur in het chaotische terrein van deductieve redenering. Niet langer was het bewijs een mysterieus kunstje van het genie – het werd een ambacht, met regels, patronen en strategieën. Dat zo’n werk insloeg als een bom, hoeft niet te verbazen. In elk domein waar argumentatie centraal staat, bestaat de nood aan methodologie. In de rechtspraktijk is die nood des te groter. Elke advocaat moet in elke zaak besluiten opstellen. Wat Velleman voor de wiskundige betekende, tracht deze monografie te doen voor de jurist: een leidraad bieden om waterdichte besluiten te formuleren, met logische structuur, bewijskracht en strategisch inzicht.³ Zoals de wiskundige zijn lemma’s, definities en axioma’s in positie brengt om tot zijn Q.E.D. te komen, zo moet ook de advocaat zijn premissen ordenen, zijn tegenstellingen uitschakelen en zijn bewijsvoering volgens een herkenbare methode opbouwen – en liefst zo dat de tegenpartij schaakmat staat nog voor zij het zelf beseft. De juridische wereld beschikt over een immense hoeveelheid doctrine en precedenten, maar zelden over een deductief stappenplan dat op zaakniveau toe te passen valt. Vandaar dat Beweren is niet bewijzen niet zomaar een reflectie is over recht en logica, maar een poging tot een methodologisch tekort aan te pakken. Waar Velleman het domein van de wiskunde herschreef als een gestructureerde onderneming, willen wij het recht herdenken als een schaakspel – niet in functie van kracht of overtuiging, maar in functie van zuivere bewijsvoering. De centrale inspiratiebron blijft evenwel de wiskunde, en in het bijzonder de didactische werken die zich bezighouden met het leerproces van bewijzen. Naast Velleman zijn Proof, Logic, and Conjecture van Robert S. Wolf? en The Art and Craft of Problem Solving van Paul Zeitz? absolute hoekstenen. Deze boeken benadrukken dat bewijzen niet ontstaan in een vacuüm, maar voortkomen uit een dialectiek tussen veronderstellingen en doelen – een strategie die nauw aansluit bij de praktijk van het juridisch redeneren, waarin vaak vanuit het gewenste besluit (bijvoorbeeld de verwerping van een tenlastelegging) terug wordt gewerkt naar de premissen die dat besluit kunnen onderbouwen. Zelfs in de grote lijn van de wiskundige geschiedenis – van Euclides tot Erdos – blijkt het ontbreken van een metawetenschap over het bewijzen zelf.? Daarom is het werk van Velleman zo belangrijk, en daarom beschouwen wij het juridisch equivalent ervan als meer dan een boek: het is een noodzakelijke instrumentenset. Zoals elke goede schaakspeler debuteert met een opening, anticipeert op tegenzetten en werkt naar een eindspel, zo moet ook de jurist strategisch bewijzen: met precisie, logica en een inzicht in het grotere geheel. Jaarlijks verbreekt het Hof van Cassatie honderden vonnissen en arresten. In een gemiddeld jaar gaat het om meer dan 2.500 arresten, waarvan een substantiële fractie — naar schatting tot 30% — wordt vernietigd wegens zuivere redeneerfouten: fouten in de deductieve structuur van het juridisch oordeel. Wat dit betekent, is niet gering. In al die gevallen hebben minstens twee advocaten én minstens twee rechterlijke instanties (de rechter in eerste aanleg en het hof van beroep) een fout in de logica niet opgemerkt, of minstens niet weerlegd. Het probleem is dus niet individueel, maar structureel: het wijst op een fundamentele onderschatting van de logische component van juridische besluitvorming. Deze vaststelling is geen afrekening, maar een uitnodiging. Een uitnodiging om het juridische argument opnieuw te zien voor wat het is: een vorm van formele redenering, waarin de inhoud slechts overtuigt als de structuur klopt. Deze tekst is niet ontsproten uit een abstract verlangen naar academische zuiverheid, maar uit een veel concretere behoefte: de vraag of wiskunde en recht werkelijk iets met elkaar te maken hebben. Die vraag stelde ik ooit op een publiek forum, onder de titel Gaat wiskunde en recht samen? (Politics.be). Wat begon als een digitale provocatie, groeide uit tot een vruchtbare discussie met wiskundigen, juristen, sceptici en geïnteresseerden. De reacties varieerden van afwijzing over voorzichtig enthousiasme tot praktische aanvullingen. Wat me vooral trof, was hoe diep de intuïtie zit dat recht iets ‘menselijks’ moet blijven, en dat wiskunde daar per definitie haaks op zou staan. Precies die spanning vormt het vertrekpunt van deze verhandeling. Wat volgt is geen pleidooi voor formalisering van het recht, noch een poging om juridische argumentatie te reduceren tot logische schema’s. Het is eerder een zoektocht: naar het punt waar redeneren in het recht en bewijzen in de wiskunde elkaar raken, afstoten of versterken. Zoals op het forum bleek, is dat punt niet eenduidig. Maar net daarin schuilt haar waarde. > "Mathematics is the art of giving the same name to different things." — Henri Poincaré --- Voetnoten 1. G. Pólya, How to Solve It, Princeton University Press, 1945. 2. D.J. Velleman, How to Prove It: A Structured Approach, Cambridge University Press, 1994. 3. Art. 149 Gw.: “Elke uitspraak is met redenen omkleed.” 4. Art. 6 EVRM: recht op een eerlijk proces, waaronder bewijsstandaard in
__________________
Ik werd nooit betaald om de dingen juist te schrijven, maar wel om de juiste dingen te schrijven |
![]() |
![]() |
![]() |
#23 |
Minister
|
![]() Bijlage IX – De herontdekking van de wiskunde als fundament voor het recht
Epiloog bij de verhandeling: "Beweren is niet bewijzen" --- 1. Inleiding: van wijsbegeerte tot rechtsvinding In de premoderne universiteit werd de graad van doctor in de wijsbegeerte niet enkel verleend aan filosofen in enge zin, maar aan wie blijk gaf van meesterschap in het formele en abstracte denken. Deze wijsbegeerte was een synthetisch veld waarin disciplines als logica, wiskunde, natuurfilosofie en ethiek elkaar kruisten. Zo kon ook een genie als Carl Friedrich Gauss, die zijn eerste successen boekte in de getaltheorie, de titel van doctor in de wijsbegeerte dragen. Het juridische denken, dat in onze tijd sterk pragmatisch en casuïstisch is geworden, is zijn formele wortels in dat bredere wijsgerige geheel grotendeels kwijtgeraakt. Nochtans is er vandaag een groeiende nood aan herwaardering van formele structuren, zeker nu normatieve systemen steeds complexer worden en artificiële intelligentie juridisch redeneren begint te modelleren. Deze bijlage is een pleidooi voor een herwaardering van de wiskunde als intellectueel fundament van het recht. Ze beschrijft welk soort wiskunde relevant is, hoe ze toegepast kan worden en stelt een concreet lesplan voor dat dienst kan doen als brug tussen formeel denken en juridische praktijk. --- 2. Niet alle wiskunde is nuttig voor juristen Het is evident dat niet elke tak van de wiskunde bruikbaar is voor de jurist. Ingenieurswiskunde — zoals differentiaalvergelijkingen, vectoranalyse, complexe getallen, topologie en meetkunde in ?^n — speelt nauwelijks een rol in het rechtsdenken. Deze domeinen zijn gericht op de continue wereld van natuurkunde en technologie, terwijl het recht veeleer discretief, normatief en taalgebonden is. Wat wél nuttig is, zijn de takken van de wiskunde die zich bezighouden met: Logica (klassieke propositielogica, predicatenlogica, modale logica); Verzamelingenleer (inclusie, exclusie, deelverzamelingen); Relaties en functies (equivalentierelaties, partities); Combinatoriek (hoeveel mogelijke scenario’s); Kansrekening en statistiek (voor bewijswaardering); Algebraische structuren (voor het classificeren van rechtsbegrippen). Deze gebieden van de wiskunde laten toe om het recht niet louter narratief of retorisch te beschouwen, maar ook structureel, consistentieel en differentieel. Ubi ratio, ibi lex. --- 3. Waarom het recht nood heeft aan formele training Recht spreekt in natuurlijke taal, maar redeneert in een formele structuur. Zonder adequate vorming in deductieve, modale en kanslogica blijft de juridische besluitvorming vatbaar voor: Cirkelredeneringen (petitio principii); Post hoc ergo propter hoc-fouten; Foute generalisaties (non sequitur); Miskenning van tegenvoorbeelden; Incorrect gebruik van probabilistische argumenten. Zoals deze verhandeling meermaals heeft aangetoond: affirmare non est probare. Formele redenering biedt een anker tegen de willekeur van overtuiging. Het recht, dat zich vaak op het kruispunt bevindt van moraal, macht en interpretatie, kan niet zonder een vorm van epistemische soberheid die de wiskunde biedt. --- 4. Een lesplan "Wiskunde en logica voor juristen" Het volgende lesplan is ontworpen als brug tussen de formele wereld van de wiskunde en het normatieve karakter van het recht. Het combineert klassieke logica met concrete juridische toepassingen. Structuur Duur: 1 academiejaar (2 semesters) Frequentie: 4 uur/week (theorie + oefeningen + casus) Doelgroep: rechtenstudenten of juristen zonder wiskundige voorkennis Inhoudelijk overzicht Semester 1 Thema Inhoud Juridische toepassing Logica en taal Waarheidstabellen, connectieven, contradicties, tautologieën Voorwaarden in contracten, tegenstrijdige clausules Natuurlijke deductie Modus ponens/tollens, reductio ad absurdum Arrestenanalyse, bewijsstructuren Predicatenlogica Kwantoren ?, ?; domeinen, generalisatie Wetgeving die groepen definieert Verzamelingenleer Doorsnede, unie, verschil, machtsverzameling Conflicterende normdomeinen Relaties en functies Binaire relaties, partities Kwalificatie: werknemer vs. zelfstandige Semester 2 Thema Inhoud Juridische toepassing Kansrekening Boomdiagrammen, onafhankelijke gebeurtenissen Bewijswaardering in strafrecht Bayesiaanse updates A posteriori kans, plausibiliteit DNA-bewijs, verzekeringsrecht Combinatoriek Permutaties, combinaties, scenarioanalyse Aansprakelijkheidsverdeling Modale logica ? noodzakelijk, ? mogelijk Verbodsbepalingen, rechtsbeginselen Bewijstheorie Direct, indirect, recursief bewijs Cassatierechtspraak, rechtsvergelijking Evaluatie Tussentoets (20%) Eindtoets (40%) Participatie + oefeningen (20%) Eindcasus (20%) Literatuur en bronnen Venn, J. Symbolic Logic Van Bendegem, J.P. Over wat ik nog wil zeggen Endicott, T. The Value of Vagueness Selectie uit Belgische en Europese rechtspraak Latijnse spreuken zoals in claris non fit interpretatio of exceptio probat regulam worden actief in de lessen verwerkt om hun logische structuur te analyseren. --- 5. Besluit: waarom deze bijlage een epiloog is Deze bijlage sluit de verhandeling af zoals ze begonnen is: met een pleidooi voor een herwaardering van het bewijs in zijn meest zuivere vorm. Zoals Gauss zich als jong student reeds in de wijsbegeerte bewoog om de getallen te begrijpen, zo moet de jurist zich in het formalisme begeven om de norm te doorgronden. De wiskunde die hier wordt bepleit is niet de technische wiskunde van het ingenieursexamen, maar de structurele wiskunde van het inzicht, de abstractie en de grensbewaking van het redelijke. Fiat veritas, ruat caelum.
__________________
Ik werd nooit betaald om de dingen juist te schrijven, maar wel om de juiste dingen te schrijven |
![]() |
![]() |
![]() |
#24 |
Minister
|
![]() Bijlage X – “Ex structurâ ius: Categorietheorie als wapen tegen juridische entropie”
> “Ordo et connexio idearum idem est ac ordo et connexio rerum.” – Spinoza, Ethica, I, Axiomata, IV Inleiding In een tijd waarin de juridische praktijk steeds meer onderhevig is aan snelheid, pragmatisme en digitalisering, lijkt het fundamentele vermogen om abstract en structureel te denken in regressie. Deze structurele denkvormen, die ooit aan de basis lagen van de rechtenstudie in haar klassieke vorm – ars logica, ars rhetorica, ars mathematica – hebben plaatsgemaakt voor casusgericht aanleren van wetgeving zonder diepere logische onderbouw. In deze context stelt zich de vraag of een wiskundig abstract kader zoals de categorietheorie een relevante bijdrage kan leveren aan de juridische vorming en praktijk. Het antwoord is ondubbelzinnig positief. --- 1. Categorietheorie in essentie: een taal van relaties Categorietheorie werd in de jaren 1940 ontwikkeld door Samuel Eilenberg en Saunders Mac Lane als een manier om universele structuren en hun onderlinge relaties binnen de wiskunde te beschrijven. In plaats van te focussen op objecten op zich, richt categorietheorie zich op de morfismen — de structuurbehoudende transformaties tussen objecten — en hun compositie. Een categorie bestaat uit: een verzameling objecten, een verzameling morfismen tussen die objecten, een associatieve compositie van morfismen, en identiteitsmorfismen voor elk object. Deze structuur biedt een metaformele taal om verbanden te leggen tussen structuren — exact wat ook het recht voortdurend doet. > “Ex consequentibus ratio colligitur.” – Digesten, 50.17.155 (Uit de gevolgen wordt de redenering afgeleid.) In juridische termen kunnen we objecten beschouwen als juridische begrippen (zoals “contract”, “schuld”, “eigendom”), en morfismen als de juridische regels, interpretaties of vonnissen die deze begrippen transformeren in andere. De combinatie van regels (compositie) volgt strikte regels van logische coherentie. --- 2. Juridisch denken als categorisch denken Het recht is in wezen relationeel. Geen enkele norm heeft betekenis zonder context. Artikel 1134 BW (oude versie) bijvoorbeeld (“alle overeenkomsten strekken partijen tot wet”) betekent niets zonder contract, zonder wederkerigheid, zonder feitelijke uitvoering, zonder sancties bij niet-nakoming. Categorietheorie dwingt de jurist om niet alleen het object te bestuderen, maar ook hoe het zich verhoudt tot andere objecten, binnen welke structuur het leeft, en hoe transformaties (interpretaties, toepassingen, vonnissen) daarop inwerken. Dit kan als volgt gemodelleerd worden: Objecten: rechtsconcepten zoals verplichting, schuld, overmacht Morfismen: juridische transformaties zoals interpretatie, herkwalificatie, analogieredenering Functors: mappings tussen verschillende rechtsdomeinen (bv. strafrecht naar fiscaal recht) Natural transformations: coherente veranderingen in interpretatie binnen een systeem (bv. evolutie in rechtspraak zonder contradictie) > “Lex est ratio summa, insita in natura.” – Cicero, De Legibus, II.5 (De wet is het hoogste verstand, ingebed in de natuur.) --- 3. Toepassingen voor de advocaat a. Bewijsvoering en logische samenhang Categorietheorie maakt de advocaat gevoelig voor compositie en samenhang van argumenten. Elke premisse, elk precedent, is een morfisme in een grotere keten. Fouten in de samenstelling (zoals contradicties, circulaire redeneringen of inconsistent gebruik van definities) worden sneller zichtbaar als men categorisch leert denken. b. Vergelijkend recht en transformatie Via functoren kunnen concepten tussen rechtsdomeinen worden getransformeerd zonder verlies aan structuur. Zo kan de juridische kwalificatie van “fiscale simulatie” in het belastingrecht gemapt worden op bedrog in het strafrecht, met behoud van functionele gelijkenis. Advocaten die meerdere rechtsgebieden beheersen, opereren al intuïtief via deze “functoren”. c. Contractuele structuren en coherentie In het contractenrecht is samenhang tussen clausules van vitaal belang. Categorietheorie leert denken in netwerken van voorwaarden en effecten. Een contract is geen lijst van afzonderlijke bepalingen, maar een gestructureerd systeem met implicaties en restricties. De advocaat die dit begrijpt, bouwt robuustere clausules en anticipeert op zwakke schakels. d. Juridische AI en formalisering In legal tech zijn systemen op basis van categorietheorie in opkomst, net zoals ze dat al jaren zijn in de functionele programmeertalen (zoals Haskell). Ze maken het mogelijk om juridische redenering in machine-consistente vormen te gieten, mits de jurist voldoende abstract kan denken om zijn domein formeel te modelleren. > “Nulla regula sine exceptione.” (Geen regel zonder uitzondering.) Categorietheorie laat uitzonderingen toe mits consistente verwerking — via natuurlijke transformaties of subcategorieën. --- 4. Historische verankering van mathematisch denken in de rechtenstudie Tot de negentiende eeuw werd van rechtenstudenten verwacht dat ze geschoold waren in logica, meetkunde en metafysica. In Leuven, Bologna en Parijs was een initiële opleiding in de artes liberales — inclusief wiskunde en logica — verplicht voorafgaand aan de juridische faculteit. Zoals Pascal en Fermat aantonen, was er een directe verbinding tussen juridisch en mathematisch denken (zie eerder hoofdstuk). Leibniz zelf werkte aan een ars combinatoria juridica waarin juridische geschillen via logische symboliek opgelost konden worden. --- 5. Contra: waarom categorietheorie nauwelijks voorkomt in rechtenfaculteiten Te abstract: categorietheorie vereist een denkniveau dat ver uitstijgt boven het huidige minimum in rechtenopleidingen. Gebrek aan wiskundige vorming bij studenten: een gevolg van het feit dat studenten die niet mee kunnen met wiskunde vaak rechten kiezen. Gebrek aan interdisciplinaire opleiding: rechtenopleidingen zijn zelden geïntegreerd met logica, informatica of wiskunde. > “Qui ignorat rationem legis, difficile est illam recte interpretari.” (Wie de reden van de wet niet kent, zal ze moeilijk juist kunnen interpreteren.) – Ulpianus, Dig. 1.3.18 --- Besluit Categorietheorie is géén niche voor wiskundigen, maar een denkkader voor juristen die structuur zoeken in een steeds complexere rechtswereld. Ze leert de advocaat om redeneringen transparant, modulair en coherent op te bouwen. In een wereld van juridische overbelasting en interpretatiechaos biedt ze niet alleen een vorm van intellectuele ascese, maar een wapen tegen entropie. > “Natura nihil facit frustra.” (De natuur doet niets zonder doel.) – Aristoteles, Physica II.3 — en dat geldt ook voor juridische structuren. ???? Wat is een functor in het recht? Een functor is een structuurbehoudende mapping tussen twee categorieën. In juridische termen: een systematische vertaling van juridische objecten en morfismen (regels, relaties) van het ene rechtsdomein naar het andere, op een manier die interne samenhang bewaart. Formeel (juridisch geïnterpreteerd): Een functor wijst: elk juridisch object toe aan een object elk morfisme toe aan een morfisme zodanig dat: 1. Identiteitsmorfismen bewaard blijven: 2. Compositie bewaard blijft: --- ???? Voorbeeld 1: Functor van Strafrecht naar Fiscaal Recht Object (in C) ? Object (in D) Bedrog ? Simulatieconstructie Valsheid in geschrifte ? Valse facturatie Witwassen ? Verhulling van inkomsten Morfisme Mapping Bedrog ? Aansprakelijkheid ? Valsheid ? Strafrechtelijk onderzoek ? ? Compositie blijft behouden: Als valsheid in geschrifte leidt tot een strafvordering, leidt de fiscale tegenhanger valse facturen tot een ambtshalve aanslag en eventueel een boete. --- ???? Voorbeeld 2: Functor van Arbeidsrecht naar Sociaal Zekerheidsrecht Object (in C) ? Object (in D) Arbeidsovereenkomst ? RSZ-plicht Schijnzelfstandigheid ? Bijdrageontduiking Dienstverband ? Riziv-aansluiting Morfisme Mapping Arbeid ? Loonrecht ? Arbeid ? Ontslag ? ? Behouden structuur: Elke wijziging in de aard van de arbeidsrelatie veroorzaakt automatisch een wijziging in sociaalrechtelijke rechten en verplichtingen. --- ???? Voorbeeld 3: Functor van Burgerlijk recht naar Milieurecht Object (in C) ? Object (in D) Eigendom van grond ? Milieuvergunningsplicht Bouwrecht ? Ruimtelijke ordening Erfdienstbaarheid ? Ecologische corridorplicht Morfisme Mapping Verkoop ? Rechtsoverdracht ? Gebruik ? Schadetoebrenging ? ? Functor toont evolutie van 'absoluut eigendomsrecht' naar 'functioneel eigendom', waarbij civiele rechten vertaald worden naar ecologische plichten. --- ???? Voorbeeld 4: Functor van Nationale rechtspraak naar Europese rechtspraak Object (in C) ? Object (in D) Werkloosheidsuitkering ? Vrij verkeer van werknemers Huurwetgeving ? Non-discriminatie EU-burgers Belastingvoordeel ? Vrijheid van vestiging Morfisme Mapping Nationale interpretatie ? Uitsluiting buitenlanders ? Belastingsvoordeel voor binnenland ? ? Hier toont de functor hoe jurisprudentiële logica in nationale wetgeving structureel wordt herschikt onder Europese normen. --- Samengevat Een juridische functor is dus meer dan een analogie: het is een systematische structurering tussen twee juridische domeinen of systemen, waarbij juridische concepten en hun onderlinge relaties coherent worden overgezet van het ene rechtskader naar het andere. De functor van strafrecht naar fiscaal recht bij ernstige fraudeconstructies Dit voorbeeld is bijzonder relevant voor de verhandeling, gezien de thematiek van ernstige fiscale fraude en het spanningsveld tussen logische redenering en juridische geloofwaardigheid. --- ???? Titel: Van Strafrechtelijke Delicten naar Fiscale Ficties – Een Functoriële Structuur bij Fraudeanalyse --- 1. Inleiding In complexe fraudedossiers ontstaan vaak spanningen tussen strafrechtelijke kwalificaties en fiscale interpretaties. Hoewel beide systemen autonoom oordelen, ontstaat er in de praktijk een systematische overeenkomst in hoe bepaalde gedragingen geherkwalificeerd worden: wat in het strafrecht een misdrijf is, wordt in het fiscaal recht vaak een fictie of indicium. Deze mapping laat zich functorieel beschrijven: als een structuurbehoudende relatie tussen de categorie van strafrechtelijke delicten en de categorie van fiscale ficties en sanctiemechanismen. --- 2. De twee categorieën ???? Categorie : Strafrechtelijke delicten Objecten: gedragingen die strafbaar zijn gesteld (bedrog, valsheid, witwassen...) Morfismen: juridische oordelen, vervolgingen, interpretaties binnen strafrecht ???? Categorie : Fiscale gevolgen en kwalificaties Objecten: fiscale ficties, vermoedens, verwerping van boekhouding, ambtshalve aanslagen Morfismen: belastingadministratieve beslissingen, herkwalificaties, sancties --- 3. De functor De functor vertaalt strafrechtelijke feiten en logica naar hun fiscale tegenhangers, met behoud van structuur: Elk delict krijgt een fiscale pendant. Elke strafrechtelijke redenering wordt weerspiegeld in een fiscale sanctielogica. Strafrechtelijk object ? Fiscaal object Bedrog ? Simulatieconstructie (art. 344 WIB 92) Valsheid in geschrifte ? Valse facturatie (boete en aanslag) Witwassen ? Verhuld inkomen (belastbare basis) Strafrechtelijk morfisme ? Fiscale morphisme Valsheid ? Strafrechtelijke vervolging ? Valse facturen ? Ambtshalve aanslag Bedrog ? Strafsanctie ? Simulatie ? Herkwalificatie + boete --- 4. Voorbeeldcase: De “Spookfactuur”-zaak Feiten (in ): Een boekhouder en zijn cliënt worden vervolgd voor valsheid in geschrifte en gebruik van valse stukken. Facturen worden uitgeschreven voor niet-bestaande prestaties aan een verbonden vennootschap. Strafrechtelijke analyse: ? Het parket vervolgt wegens bedrog en valsheid (art. 193 Sw.). ? Morfisme: gebruik van valse stukken ? strafvordering. Fiscale herkwalificatie via functor : ? De fiscus verwerpt de boekhouding (art. 320 WIB 92). ? Simulatie wordt vermoed (art. 344 §1 WIB 92). ? Ambtshalve aanslag + 50% boete wegens opzettelijke fraude. Functoriële structuur: \text{Valsheid} \xrightarrow{\text{vervolging}} \text{Strafvordering} \\ F(\text{Valsheid}) = \text{Valse facturatie} \xrightarrow{\text{ambtshalve aanslag}} \text{Fiscale sanctie} --- 5. Juridische relevantie van de functor Deze functoriële benadering: verheldert de parallelliteit tussen strafrechtelijke en fiscale constructies; maakt het mogelijk inconsistenties op te sporen, bv. wanneer een delict niet wordt vervolgd, maar toch fiscale gevolgen heeft; verklaart waarom een vrijspraak strafrechtelijk niet noodzakelijk fiscale impunitie oplevert (cf. Cass. 5 okt. 2018, F.17.0022.N). De functor fungeert niet als louter logische overeenkomst, maar organiseert een coherent netwerk van rechtsgevolgen over de grenzen van rechtsdomeinen heen. --- 6. Besluit Door strafrechtelijke en fiscale rechtsstructuren te modelleren als categorieën, en hun verband via een functor te beschrijven, krijgen we grip op hoe juridische systemen systematisch met elkaar corresponderen, ondanks hun autonome aard. Dit structurele inzicht is essentieel bij de analyse van complexe fraudezaken, waarin bewijsvoering vaak gefragmenteerd is over meerdere rechtsdomeinen.--- ???? Titel: Van Arbeidsrechtelijke Kwalificatie naar Sociale Zekerheidsbijdrage – Een Functoriële Structuur bij Schijnzelfstandigheid --- 1. Inleiding In geschillen over arbeidsovereenkomsten speelt de kwalificatie van de arbeidsrelatie een sleutelrol. Wanneer de arbeidsrechtbank een relatie kwalificeert als arbeidsovereenkomst i.p.v. zelfstandige samenwerking, dan heeft dit gevolgen buiten het arbeidsrecht: met name in het sociaal zekerheidsrecht (RSZ, RIZIV, RVA…). We kunnen dit vertalen als een functor: een structuurbehoudende relatie tussen de categorie van arbeidsrechtelijke kwalificaties en de categorie van sociale bijdragen en uitkeringen. --- 2. De twee categorieën ???? Categorie : Arbeidsrechtelijke relaties Objecten: feitelijke arbeidsverhoudingen Morfismen: juridische kwalificaties en uitspraken, zoals “arbeidsovereenkomst”, “gezag”, “ondergeschiktheid” ???? Categorie : Sociale zekerheidsrechtelijke gevolgen Objecten: recht op of plicht tot bijdragen, sociale bescherming, herkwalificaties RSZ Morfismen: besluiten tot regularisatie, invordering van bijdragen, toekenning van rechten --- 3. De functor Deze functor vertaalt arbeidsrechtelijke kwalificaties in hun sociaalrechtelijke gevolgen, met behoud van de juridische structuur: Object ? Werkrelatie met gezag ? RSZ-plicht (volwaardige werknemer) Freelance zonder gezag ? Geen RSZ (zelfstandige regeling) Schijnzelfstandigheid ? Regularisatie + bijdragen met terugwerkende kracht Morfisme ? “Kwalificatie: zelfstandige ? werknemer” ? “RSZ-plicht met retroactiviteit” Arbeidsrechtelijke uitspraak ? Beslissing RSZ + herziening uitkering --- 4. Voorbeeldcase: De “Koerierplatform”-zaak Feiten (in ): Een koerier werkt via een online platform onder voorwaarden die wijzen op gezag (algoritmisch gestuurd, sancties bij weigering van opdrachten, vaste werktijden). Hij is formeel zelfstandig. Arbeidsrechtelijke analyse: ? De arbeidsrechtbank herkwalificeert de relatie als arbeidsovereenkomst. ? Morfisme: zelfstandig statuut ? kwalificatie als werknemer. Sociaalrechtelijke gevolgen via functor : ? De RSZ vordert sociale bijdragen over 3 jaar. ? Het RIZIV erkent het recht op arbeidsongeschiktheid. ? RVA wijzigt het statuut m.b.t. werkloosheidsuitkering. Functoriële structuur: \text{Relatie zonder gezag} \xrightarrow{\text{juridische kwalificatie}} \text{Arbeidsovereenkomst} F(\text{Relatie zonder gezag}) = \text{Geen RSZ-plicht} \xrightarrow{F(\text{kwalificatie})} \text{Bijdrageplicht met terugwerkende kracht} ? --- 5. Juridische en doctrinaire betekenis van de functor Deze functor is cruciaal: Bij coördinatie van sociale inspectiediensten: een vaststelling door de arbeidsauditeur activeert systematisch een bijdragevordering. In geïntegreerde handhavingstrajecten: wetgeving zoals het Programmawetboek voorziet automatische informatiedeling. Bij consistentie van rechtspraak: Cassatie bevestigt dat sociaalrechtelijke gevolgen vaak automatisch volgen uit arbeidsrechtelijke kwalificaties, tenzij uitdrukkelijk anders bepaald (Cass. 2 april 2012, S.10.0011.F). --- 6. Besluit De functor van arbeidsrecht naar sociaal recht maakt zichtbaar dat het recht intersectoraal redeneert: het statuut dat iemand krijgt binnen het ene rechtsdomein, genereert bijna mechanisch rechtsgevolgen binnen een ander domein. Deze juridische functor is dan ook geen vrijblijvende correspondentie, maar een bindende structuur die garant staat voor coherentie, rechtvaardigheid en voorspelbaarheid binnen de sociale rechtsorde ???? Titel: Van Verbintenis naar Bewijsvoering – Een Functor tussen Burgerlijk Recht en Bewijsrecht --- 1. Inleiding In het burgerlijk recht wordt vaak geoordeeld over het bestaan, de inhoud of de niet-nakoming van een verbintenis. Wat veel minder expliciet gemaakt wordt, is dat elke kwalificatie van een verbintenis automatisch gevolgen heeft voor de bewijsregels die van toepassing zijn (art. 8.4 en 8.9 BW, de “nouvelles preuves”). Deze overgang is structureel en kan beschouwd worden als een functor: hij brengt objecten en morfismen uit de categorie van het verbintenissenrecht over naar het bewijsrecht, met behoud van de structuur van verplichtingen, vorderingen en excepties. --- 2. De twee categorieën ???? Categorie : Verbintenissenrecht Objecten: contractuele of buitencontractuele verbintenissen Morfismen: wijzigingen, niet-nakoming, ontbinding, schadevergoeding ???? Categorie : Bewijsrecht Objecten: toegelaten bewijsmiddelen (geschrift, getuigen, vermoedens, bekentenis…) Morfismen: bewijsopdrachten, omkering bewijslast, verzwaring bewijs --- 3. De functor Deze functor bepaalt op formele wijze welke bewijsregels gelden voor een gegeven verbintenis: Object ? Verbintenis > €3.500 ? Bewijs door geschrift vereist (art. 8.9 BW) Consensueel contract ? Getuigenbewijs mogelijk bij aanvang van bewijs Buitengerechtelijke schuldbekentenis ? Volledig bewijs tenzij betwist met tegenbewijs Morfisme ? Verbintenis wordt ontbonden ? Bewijs van schadeplichtigheid vereist Wijziging van contract ? Nieuwe bewijslast voor gewijzigde modaliteiten --- 4. Voorbeeldcase: Informeel huurcontract Feiten (in ): Een verhuurder beweert dat een mondelinge huurovereenkomst gesloten werd voor €500/maand. De huurder ontkent het bestaan van een overeenkomst en stelt dat hij gratis mocht verblijven. Juridische analyse (verbintenisrecht): ? Er is geen geschreven bewijs van de huurovereenkomst. ? De waarde van de verbintenis (€6.000/jaar) overstijgt de schriftgrens van art. 8.9 BW. Bewijsrechtelijke gevolgen via functor : ? De rechter past art. 8.9 toe: bewijs door getuigen is uitgesloten, tenzij aanvang van bewijs door geschrift. ? De verhuurder verliest de zaak wegens onvoldoende bewijskracht. Functoriële structuur: \text{Verhuur} \xrightarrow{\text{kwalificatie als consensueel contract zonder geschrift}} \text{Verbintenis > €3.500} F(\text{Verhuur}) = \text{Toepassing art. 8.9 BW} \xrightarrow{F(\text{morfisme: geen geschrift})} \text{Bewijs niet mogelijk} ? --- 5. Dogmatische implicatie van de functor Deze functor dwingt de jurist om bewijsstrategieën ex ante te structureren: wie weet welke verbintenis tot stand komt, moet weten welke bewijsmiddelen noodzakelijk zijn. De structuur is: Deterministisch: als de verbintenis voldoet aan X, dan geldt automatisch bewijsregel Y. Niet-symmetrisch: de omkering (van bewijsrecht naar verbintenissenrecht) is niet altijd mogelijk. Niet-monotoon: toevoeging van een clausule (vb. “slechts geldig bij geschrift”) kan het bewijs verzwaren. --- 6. Jurisprudentie en doctrine Cass. 7 mei 2020, C.19.0231.N: “De niet-naleving van de bewijsregels leidt tot niet-ontvankelijkheid, zelfs indien de verbintenis materieel bewezen lijkt.” D. Heirwegh, Bewijsleer nieuw BW, TPR 2023, p. 105–112: “De regels van art. 8.9 fungeren als functor tussen civiele kwalificatie en procesrechtelijke toegang.” --- 7. Besluit Deze juridische functor maakt zichtbaar dat het bewijsrecht geen losstaande procesmaterie is, maar structureel verbonden is met het verbintenissenrecht. Elke kwalificatie van een verbintenis brengt een cascade aan bewijsregels met zich mee. Wie een verbintenis schept, transformeert via deze functor ook zijn procespositie – al dan niet ten goede. ???? Titel: Van Sanctierecht naar Mensenrechten – Een Functor tussen Fiscaal Strafrecht en Fundamentele Rechten --- 1. Inleiding Sancties die door de fiscus worden opgelegd (zoals verbeurdverklaring, administratieve boetes of strafrechtelijke vervolging) dienen te worden getoetst aan de normen van het mensenrechtenrecht, met name het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Deze toets gebeurt niet willekeurig: elke sanctiesoort correspondeert systematisch met een set fundamentele rechten (bijv. onschuldpresumptie, non bis in idem, redelijke termijn…). Deze structurele relatie functioneert als een functor van de categorie van het sanctierecht naar de categorie van het mensenrechtenrecht. --- 2. De twee categorieën ???? Categorie : Sanctierecht (nationaal fiscaal en strafrecht) Objecten: types van sancties (geldboete, verbeurdverklaring, strafrechtelijke veroordeling, administratieve geldboete) Morfismen: overgang van lichte naar zware sancties, cumulatie van sancties, wijziging kwalificatie (vb. van administratief naar strafrechtelijk) ???? Categorie : Mensenrechtenrecht (EVRM-rechtspraak) Objecten: beschermde rechten (art. 6 EVRM – eerlijk proces, art. 7 – legaliteitsbeginsel, art. 4 Protocol 7 – non bis in idem) Morfismen: reikwijdtebepaling, proportionaliteitstoets, contextuele interpretatie --- 3. De functor Deze functor bepaalt automatisch welke mensenrechtelijke bescherming vereist is bij een bepaald type sanctie. Object ? Strafrechtelijke boete ? Art. 6 EVRM, onschuldpresumptie, recht op verdediging Administratieve boete met punitief karakter ? Art. 6 EVRM ook van toepassing (Engel-criteria) Cumulatie van fiscale boete en strafvervolging ? Non bis in idem (art. 4 Protocol 7 EVRM) moet worden geëerbiedigd Zeer ruime verbeurdverklaring ? Art. 1 Eerste Protocol EVRM (eigendomsgarantie), art. 7 (nullum crimen sine lege) Morfisme ? Verhoging van sanctie van administratief naar strafrechtelijk ? Versterkte procedurele waarborgen vereist Toevoeging van bijkomende sanctie voor zelfde feit ? Vereist dubbele toetsing aan proportionaliteit en non bis in idem --- 4. Voorbeeldcase: Dubbele bestraffing voor fiscale fraude Feiten (in ): Een belastingplichtige wordt geconfronteerd met een administratieve geldboete wegens ernstige fraude (100% van de ontdoken belasting), en daarnaast met een strafrechtelijke vervolging onder art. 449 W.I.B. 92. Juridische analyse (sanctierecht): ? Cumulatieve sancties voor hetzelfde feit. ? Potentiële schending van non bis in idem. Mensenrechtelijke gevolgen via functor : ? Artikel 4 van Protocol 7 EVRM is van toepassing. ? Indien beide procedures niet voldoende verbonden zijn in tijd en inhoud, is de dubbele sanctie onrechtmatig (zie ECtHR A. en B. v. Noorwegen, 2016). ? Recht op eerlijk proces en legaliteitsbeginsel worden ingeroepen. Functoriële structuur: \text{Fiscale sanctie} + \text{Strafsanctie} \xrightarrow{F} \text{Beoordeling volgens non bis in idem + proportionaliteit} --- 5. Dogmatische implicatie van de functor Deze functor is normatief dwingend: een sanctie in nationaal recht kan niet worden beoordeeld zonder de automatische overdracht naar mensenrechtelijke categorieën. De structuur is: Compatibel met hiërarchie van normen: hogere rechtsnorm (EVRM) beheerst de interpretatie van lagere sanctienormen. Coherentie-bevorderend: functor garandeert dat gelijkaardige sancties op gelijkaardige wijze worden getoetst. --- 6. Jurisprudentie en doctrine EHRM A. en B. v. Noorwegen, 2016 – cumulatie is slechts mogelijk indien “sufficiently closely connected in substance and time” Cass. 13 november 2018, P.18.0139.N – onontvankelijkheid strafvordering wegens eerdere administratieve boete P. Van Ommeslaghe, Het punitieve karakter van fiscale sancties, JT 2020, 221 --- 7. Besluit De functor van sanctierecht naar mensenrechtenrecht onthult hoe elke sanctie onderworpen is aan fundamentele toetsing. Deze functor is niet louter theoretisch, maar heeft directe procesrechtelijke consequenties: sancties kunnen niet worden toegepast zonder voorafgaande controle op mensenrechtelijke aanvaardbaarheid. Hij dwingt tot categorische waakzaamheid. Hier volgt een eerste voorbeeld van een natuurlijke transformatie in een juridische context, als voortzetting van de eerder besproken functors. --- ???? Titel: Natuurlijke transformatie tussen twee sanctie-evaluaties: De administratieve versus de strafrechtelijke route --- 1. Context en doel We bekijken twee functors die elk een andere interpretatie van eenzelfde object geven: de administratieve en de strafrechtelijke behandeling van fiscale fraude. Elk van deze functors beeldt een sanctietraject af naar de mensenrechtelijke toetsing. Een natuurlijke transformatie maakt de relatie zichtbaar tussen beide routes op een systematische, coherente manier. --- 2. De twee functors ???? Categorieën : Sanctierecht (zoals eerder – objecten zijn sanctievormen, morfismen zijn overgangen of cumulaties) : Mensenrechtenrecht (objecten zijn fundamentele rechten, morfismen zijn interpretaties, reikwijdtes...) ???? Twee functors = mensenrechtelijke interpretatie van administratieve sancties = mensenrechtelijke interpretatie van strafrechtelijke sancties Beide functors beelden eenzelfde sanctietype uit naar bijbehorende fundamentele rechten, maar met licht verschillende focus. Bijvoorbeeld: : nadruk op art. 6 EVRM in zijn civil limb : art. 6 EVRM in zijn criminal limb, met zwaardere procedurele waarborgen --- 3. De natuurlijke transformatie Deze natuurlijke transformatie geeft voor elk object in (bijvoorbeeld een sanctietype) een consistente overgang van de administratieve interpretatie (via ) naar de strafrechtelijke (via ), zodat alle relevante mensenrechtelijke waarborgen behouden blijven. Voor elk object , bijvoorbeeld: geldt: \eta_S: F(S) \to G(S) Deze vertaalt de administratieve beoordeling van art. 6 EVRM (recht op eerlijk proces, minimale motivering) naar de strafrechtelijke standaard, die strenger is (recht op zwijgen, vermoeden van onschuld, verplichte bijstand). --- 4. Het commutatieve diagram (naturalisiteitsvoorwaarde) Voor elk morfisme in (bijv. overgang van lichte naar zwaardere sanctie), moet volgend diagram commuteren: F(S?) ????F(f)????? F(S?) ? ? ?_S? ? ? ?_S? ? ? G(S?) ????G(f)????? G(S?) Interpretatie: De overgang van een sanctievorm naar moet gelijk lopen in beide regimes (administratief en strafrechtelijk), zodanig dat het verschil tussen en niet leidt tot inconsistentie of willekeur in mensenrechtelijke bescherming. Bijvoorbeeld: Een verhoging van een administratieve boete tot strafrechtelijke vervolging (morfisme ) moet resulteren in een overeenkomstige verhoging van mensenrechtelijke waarborgen in beide systemen. Indien dat niet gebeurt, dan is het diagram niet commutatief ? dus de natuurlijke transformatie faalt, wat in de praktijk kan leiden tot mensenrechtenschending. --- 5. Concrete toepassing: Hof van Cassatie 2018 In een Belgische zaak (Cass. 13 november 2018, P.18.0139.N) werd geoordeeld dat een administratieve fiscale sanctie gevolgd door een strafrechtelijke vervolging voor hetzelfde feit in strijd was met artikel 4 Protocol 7 EVRM (non bis in idem). De natuurlijke transformatie tussen het administratief traject en het straftraject was niet “natuurlijk”: Het morfisme (de overgang) werd niet op mensenrechtelijk consistente wijze doorgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de strafvordering onontvankelijk was. Dit is een praktijkvoorbeeld waarin het falen van een natuurlijke transformatie juridisch effectief gesanctioneerd werd. --- 6. Filosofisch-juridische duiding De natuurlijke transformatie waarborgt een categorie-theoretische vorm van gelijkheidsbeginsel: Ze garandeert dat gelijke sancties, ongeacht via welk kanaal (administratief of strafrechtelijk), gelijk worden behandeld qua fundamentele rechten. Ze voorkomt forum shopping of institutioneel opportunisme door overheden. Men zou kunnen zeggen: > "Natuurlijke transformaties in het recht zijn de mathematische pendant van de eis op consistente rechtsbescherming." Hier volgt het tweede voorbeeld van een natuurlijke transformatie in juridische context, ditmaal binnen het verbintenissenrecht, specifiek de relatie tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid. --- ???? Titel: Natuurlijke transformatie tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheidsregimes --- 1. Context In veel rechtssystemen (zoals België, Frankrijk, Duitsland) bestaat er een scherpe tweedeling tussen: Contractuele aansprakelijkheid (wanprestatie) Buitencontractuele aansprakelijkheid (onrechtmatige daad) Toch doen zich regelmatig gevallen voor waar beide regimes op eenzelfde feit kunnen worden toegepast. De vraag rijst dan of en hoe deze twee systemen congruent moeten functioneren. Hier komt de natuurlijke transformatie in beeld. --- 2. Categorieën en functors ???? Categorieën : de categorie van aansprakelijkheidsvormen, met: Objecten = soorten aansprakelijkheid (bv. laattijdige levering, gebrekkige prestatie, schade door fout) Morfismen = juridische verbanden (transformaties van lichte naar zware fout, overgang van enkel schade naar gevolgschade, enz.) : de categorie van rechtsgevolgen, met: Objecten = compenserende of sanctionerende rechtsgevolgen (schadevergoeding, ontbinding, interesten) Morfismen = transities tussen remedies (bv. verhoging schadevergoeding, uitbreiding tot morele schade) ???? Twee functors: : het contractuele traject : het buitencontractuele traject Bijvoorbeeld: --- 3. De natuurlijke transformatie Voor elk object geeft een consistente relatie tussen de contractuele en buitencontractuele gevolgen. Bijvoorbeeld, voor : \eta_A: F(A) \to G(A) Hier zou zijn: de regel dat buitencontractuele vergoeding niet ruimer mag zijn dan de contractueel overeengekomen beperking van aansprakelijkheid, tenzij er sprake is van bedrog of opzettelijke fout. > Dit principe werd bevestigd in het Aerts/AG Insurance-arrest (Cass. 20 oktober 2011), waarin werd bepaald dat men buitencontractueel kan vorderen, maar de contractuele grenzen niet mag omzeilen zonder rechtvaardiging. --- 4. Commutatief diagram (naturalisiteitsvoorwaarde) Voor elke overgang (morfisme) in aansprakelijkheidsvorm, bijv. (lichte fout naar zware fout), moet volgend diagram commuteren: F(A?) ????F(f)????? F(A?) ? ? ?_A? ? ? ?_A? ? ? G(A?) ????G(f)????? G(A?) Interpretatie: De overgang van een aansprakelijkheidstype naar een zwaardere variant moet op gelijke wijze impact hebben in beide stelsels. Dus: Verhoogt de foutgraad contractueel ? hogere vergoeding; Dan moet de buitencontractuele route ook tot een evenredige verhoging leiden. Als dat niet zo is (bv. als men buitencontractueel méér zou krijgen dan contractueel, zonder grond), dan faalt het diagram ? inconsistentie, rechtsmisbruik, of in sommige gevallen contractdoorbreking. --- 5. Rechtspraak & doctrine Cass. 7 december 1984 (Bouteiller): wanneer een contract bestaat, kan men niet zomaar naar 1382 BW grijpen om een hogere vergoeding te krijgen; tenzij er een extra-contractuele fout is die losstaat van de contractuele wanprestatie. Franse doctrine (Terré, Simler): beschrijft deze verhouding als een "interne coherentievoorwaarde", die je kan begrijpen als een natuurlijke transformatie tussen contractueel en delictueel systeem. --- 6. Filosofisch-juridische duiding De natuurlijke transformatie verzekert hier het verbod op cherry-picking van remedies. Juristen mogen niet de weg kiezen die toevallig het gunstigst uitvalt, tenzij daar een verantwoording voor is die voor alle morfismen geldt. > In categorie-theoretische termen: natuurlijke transformaties garanderen rechtsgelijkheid over juridische systemen heen. Het is dus geen toeval dat naturaliteit in deze context overeenkomt met juridische coherentie, en het falen ervan leidt tot: ongeoorloofde cumulatie van vorderingen, onduidelijkheid in rechtspositie, of oneigenlijk gebruik van buitencontractuele rechtsgronden. --- 7. Besluit Dit voorbeeld toont hoe natuurlijke transformaties juridisch vertaald kunnen worden als systeeminterne coherentie-eisen, waarbij verschillende routes tot aansprakelijkheid (contractueel en buitencontractueel) niet los van elkaar mogen functioneren, maar samenhangen via een natuurlijke relatie. --- 7. Besluit Natuurlijke transformaties tonen hoe juridische constructies op coherente wijze verbonden moeten worden – niet enkel binnen één rechtsgebied, maar ook tussen interpretatieve systemen (zoals administratief versus strafrechtelijk). Het falen van zo’n transformatie – wanneer het diagram niet commutatief is – is geen abstract probleem, maar leidt in de praktijk tot onwettige sancties, vernietiging van procedures, of mensenrechtenschendingen. Hier volgt het derde voorbeeld van een natuurlijke transformatie in juridische context, ditmaal tussen het bestuursrechtelijk en het strafrechtelijk sanctiestelsel bij fiscale fraude. --- ???? Titel: Natuurlijke transformatie tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sanctieprocedures bij fiscale fraude --- 1. Context In het Belgisch recht (en vele andere rechtsstelsels) bestaan er twee parallelle sanctioneringsmogelijkheden bij fiscale fraude: De bestuursrechtelijke weg: administratieve boetes en belastingverhogingen via de fiscus (FOD Financiën) De strafrechtelijke weg: correctionele vervolging voor ernstige fiscale fraude (parket / strafrechter) Zowel de administratie als het parket vertrekken vaak van dezelfde feitenbasis. Toch kunnen hun reacties (sancties, bewijslast, motieven) verschillen. --- 2. Categorieën en functors ???? Categorieën : categorie van feiten van fiscale fraude, met: Objecten = soorten fraude (vals factureren, carrouselfraude, fictieve kosten) Morfismen = schaalvergroting of verfijning van fraude (bv. uitbreiding in tijd, internationaal karakter) : categorie van sancties, met: Objecten = concrete sancties (boetepercentage, gevangenisstraf, verbeurdverklaring) Morfismen = gradaties of omzettingen van sancties (verhoging, strafverzwaring, strafsubstitutie) ???? Twee functors : het bestuursrechtelijk sanctiebeleid (bv. bij fictieve kosten: 100% belastingverhoging + 50% boete) : het parketgericht strafrechtelijk beleid (bv. correctionele dagvaarding met vordering tot 18 maanden gevangenisstraf + geldboete) --- 3. Natuurlijke transformatie De natuurlijke transformatie verbindt voor elk fraudetype de bestuursrechtelijke sanctie met de strafrechtelijke sanctie die op coherente wijze dezelfde feiten sanctioneert: \eta_A: B(A) \to P(A) Bijvoorbeeld: opzettelijke fictieve facturen van €500.000 ? 100% belastingverhoging, 200% boete ? gevangenisstraf + geldboete + verbeurdverklaring De natuurlijke transformatie drukt hier uit dat de ernst en aard van de sancties onder beide systemen met elkaar in verhouding moeten staan, d.w.z. dat er een rechtvaardig evenwicht moet bestaan tussen het bestuursrechtelijk en strafrechtelijk gevolg. --- 4. Commutatief diagram Voor een morphisme (bijvoorbeeld: van beperkte naar georganiseerde btw-fraude) moet het volgende diagram commuteren: B(A?) ????B(f)????? B(A?) ? ? ?_A? ? ? ?_A? ? ? P(A?) ????P(f)????? P(A?) Interpretatie: Als de fraude zich uitbreidt (bijv. over meerdere jaren), moet de verhoging in bestuursrechtelijke sancties (linkerbovenhoek) coherent zijn met de verhoogde strafrechtelijke vordering (rechteronderhoek). Als dat niet gebeurt (bv. zware fraude krijgt een lichte correctionele sanctie, of omgekeerd), is er geen naturaliteit, en dus een probleem van juridische coherentie, mogelijk aanleiding tot procedurefouten of zelfs schending van het gelijkheidsbeginsel. --- 5. Juridische verankering Cass. 16 januari 2018: bevestigt dat beide procedures autonoom zijn, maar dat dubbele bestraffing zonder samenhang verboden is ? beginsel van non bis in idem (Europese rechtspraak: Zolotukhin v. Russia). HvJ EU (2015), C-524/15, Menci: zegt dat parallelle sancties mogelijk zijn, mits coherente verhouding en geen excessieve cumulatie. Hier functioneert de natuurlijke transformatie als waarborg van evenredigheid en samenhang tussen beide functors. --- 6. Filosofisch-juridische duiding Een natuurlijke transformatie zoals geeft hier uitdrukking aan het idee dat parallelle systemen van rechtstoepassing niet onafhankelijk mogen divergeren. Ze moeten via consistente morfismen gekoppeld blijven. > Anders gezegd: men kan verschillende rechtspaden bewandelen, maar ze moeten parallel blijven lopen in moreel en juridisch opzicht. De naturaliteitseis staat dus voor: Eerlijke rechtsbedeling Voorkomen van rechtsonzekerheid Vertrouwen in de neutraliteit van het sanctiestelsel --- 7. Besluit Dit voorbeeld illustreert hoe de categorie-theoretische notie van natuurlijke transformatie concrete juridische toepassing vindt in de afstemming van sancties tussen bestuursrecht en strafrecht. Ze fungeert als waarborg voor juridische coherentie, proportionaliteit en gelijkheid. Hier volgt het vierde voorbeeld van een natuurlijke transformatie in een juridische context, ditmaal tussen wetstoepassing door de rechter (jurisprudentiële interpretatie) en toepassing door de administratie (ambtelijke toepassing). --- ???? Titel: Natuurlijke transformatie tussen rechterlijke en administratieve interpretatie van fiscale wetsbepalingen --- 1. Context In het fiscaal recht komt het vaak voor dat zowel: de belastingadministratie (bv. bij controles of aanslagen), als de rechter (bv. bij fiscale geschillen of cassatie), dezelfde wetsbepaling interpreteren, maar soms met verschillende accenten of gevolg. Voorbeeld: art. 49 WIB 92 over de aftrekbaarheid van beroepskosten. --- 2. Categorieën en functors ???? Categorieën : categorie van wetsbepalingen (objecten = fiscale wetsartikelen; morfismen = wijzigingen of interpretatieve verhelderingen tussen wetsartikelen) : categorie van interpretaties (objecten = concrete interpretaties van een artikel; morfismen = uitbreiding, beperking of verfijning van die interpretaties) ???? Twee functors : de administratieve toepassing (bv. circulaires, FAQ's, aanslagmotieven) : de jurisprudentiële toepassing (rechtspraak over hetzelfde artikel) --- 3. Natuurlijke transformatie Deze natuurlijke transformatie verbindt voor elke wetsbepaling de interpretatie door de administratie met de interpretatie door de rechter: \eta_w: A(w) \to J(w) Bijvoorbeeld: art. 49 WIB 92 ("kosten moeten gedaan zijn om belastbare inkomsten te verkrijgen") fiscus: strikte interpretatie (vereist onmiddellijk verband met inkomsten) rechtspraak: bredere interpretatie (toelaat ook indirecte of toekomstige baten) Dan is een transformatie van administratieve naar rechterlijke interpretatie, met vaak corrigerend karakter. --- 4. Commutatief diagram Voor een wetswijziging (bv. verduidelijking van aftrekregels in een latere wet), geldt de naturaliteitseis: A(w?) ????A(f)????? A(w?) ? ? ?_w? ? ? ?_w? ? ? J(w?) ????J(f)????? J(w?) Interpretatie: Als de wetgever het artikel aanpast (bijv. verduidelijkt wat "kosten" zijn), dan moeten zowel de administratie als de rechtspraak hun interpretatie coherent aanpassen. Enkel dan is de natuurlijke transformatie geldig. Indien dat niet gebeurt (bv. fiscus blijft de oude interpretatie hanteren na rechtspraak of wetswijziging), faalt de naturaliteit — wat leidt tot rechtsongelijkheid of retroactieve correcties. --- 5. Juridische voorbeelden Cass. 21 januari 2022 (fictieve beroepskosten): bevestigt dat indirecte baten ook kunnen volstaan onder art. 49 WIB 92 ? natuurlijke transformatie van strikte ambtelijke visie naar mildere rechterlijke visie FOD Financiën circulaires die niet stroken met vaste rechtspraak (bv. over beroepskosten van zelfstandigen) ? hier ontbreekt naturaliteit: administratieve interpretatie divergeert, wat tot onwettigheid leidt --- 6. Filosofische duiding De natuurlijke transformatie vertegenwoordigt hier de normatieve kracht van het rechterlijk gezag als correctiemechanisme voor administratieve machtsuitoefening. Ze visualiseert het evenwicht tussen uitvoerende macht en rechterlijke macht in de toepassing van de wet. > Zoals functors structuur bewaren tussen categorieën, zo bewaart een natuurlijke transformatie de coherentie van interpretatie in een rechtsstaat. Hier volgt het vijfde voorbeeld van een natuurlijke transformatie in de juridische context, met focus op de verhouding tussen verdragsinterpretatie door het Hof van Justitie van de EU (HvJ-EU) en de nationale rechter. --- ???? Titel: Natuurlijke transformatie tussen EU-verdragsinterpretatie door het Hof van Justitie en door nationale rechters --- 1. Context In het Unierecht komt het regelmatig voor dat: het HvJ-EU bindende interpretaties geeft van verdragen en richtlijnen; nationale rechters diezelfde normen interpreteren in concrete geschillen, eventueel zonder prejudiciële vraag. Er is dus sprake van twee interpretatiekanalen voor één en dezelfde rechtsnorm (bv. het recht op vrij verkeer van goederen, personen, diensten of kapitaal). --- 2. Categorieën en functors ???? Categorieën : categorie van EU-verdragsbepalingen (objecten = bepalingen zoals art. 45 VWEU; morfismen = verdragswijzigingen of interne verwijzingen) : categorie van interpretaties van verdragsbepalingen (objecten = concrete uitleggingen; morfismen = verfijningen of rechtspraak-ontwikkelingen) ???? Twee functors : interpretatie door de nationale rechter : interpretatie door het HvJ-EU --- 3. Natuurlijke transformatie Deze natuurlijke transformatie drukt uit dat voor elke verdragsbepaling : \eta_v : N(v) \to E(v) oftewel: de interpretatie door de nationale rechter wordt getransformeerd naar die van het HvJ-EU. Bijvoorbeeld: art. 45 VWEU (vrij verkeer van werknemers) nationale rechter hanteert restrictieve definitie van "werknemer" HvJ-EU hanteert brede definitie (inclusief deeltijders en stagiairs) corrigeert of verfijnt de nationale interpretatie --- 4. Commutatief diagram Voor een verdragswijziging of -ontwikkeling , bv. de evolutie van discriminatieverbod naar mobiliteitsbevordering: N(v?) ????N(f)????? N(v?) ? ? ?_v? ? ? ?_v? ? ? E(v?) ????E(f)????? E(v?) Dit diagram drukt de naturaliteitseis uit: wanneer verdragsnormen evolueren, moeten nationale rechters hun rechtspraak coherent aanpassen in lijn met de evolutie van het HvJ-EU. --- 5. Juridische voorbeelden HvJ-EU, Lawrie-Blum (1986) en latere arresten: definitie van "werknemer" ruim uitgelegd ? nationale rechters die strikter interpreteren, worden door prejudiciële procedure gecorrigeerd via HvJ-EU, Bosman (1995): transferregels van voetbalspelers = belemmering vrij verkeer ? nationale arbeidsrechtbanken passen daarna hun benadering aan; dit is een natuurlijke transformatie van nationale naar EU-interpretatie Belgisch Grondwettelijk Hof nr. 11/2023 (fictief): past rechtspraak van HvJ-EU toe op verblijfsrechten van gezinsleden van EU-werknemers ? voorbeeld van naturaliteit: nationale interpretatie "past zich natuurlijk aan" aan EU-recht --- 6. Filosofisch-juridische duiding Deze natuurlijke transformatie is belichaming van het beginsel van voorrang van het EU-recht en van het dialoogmodel tussen rechters. De natuurlijke aard van de transformatie staat garant voor juridische coherentie binnen een meervoudige rechtsorde. > Zoals in categorieën een natuurlijke transformatie de compatibiliteit van functors waarborgt, zo waarborgt in het recht het HvJ-EU de coherente toepassing van verdragsnormen in de nationale rechtspraktijk. --- 7. Besluit De natuurlijke transformatie staat voor een structureel mechanisme van normatieve harmonisatie binnen de EU. Zij fungeert als abstract model voor rechtseenheid zonder centralisatie, en toont hoe zelfs in een decentrale toepassing natuurlijke convergentie bereikt kan worden. --- 7. Besluit In deze context toont een natuurlijke transformatie aan hoe juridische consistentie gewaarborgd moet blijven tussen verschillende interpretatie-instanties van eenzelfde norm. Ze is niet louter abstract, maar raakt de kern van rechtszekerheid en scheiding der machten. ?? 1. Limits (limieten) in het recht ???* Categorie-theorie: Een limit is een universeel object dat een hele diagram (structuur van objecten en morfismen) “samenvat”. Denk aan het “meest specifieke” object dat consistent is met alle morfismen in de diagram. ?? Juridische interpretatie: In juridische termen kan een limit het resultaat zijn van het harmoniseren van verschillende rechtsbronnen (wetten, verdragen, rechtspraak), waarbij alle compatibiliteitsvoorwaarden gerespecteerd worden. ???? Voorbeeld: > De grondwettelijke toetsing van een wet in het licht van verschillende hogere normen (Grondwet, EVRM, EU-recht). De limit is dan de grondwettelijke interpretatie van de wet die voldoet aan al deze normen tegelijk. Bijvoorbeeld: een sociaal inspectieregime moet zowel de Belgische Grondwet als art. 8 EVRM als het EU-handvest eerbiedigen. De limit is dan een interpretatie van de wet die compatibel is met al deze normen. --- ?? 2. Colimits (colimieten) in het recht ???* Categorie-theorie: Een colimit is als het ware het “samenplakken” van objecten volgens gegeven morfismen. Denk aan het meest algemene object dat al de elementen van het diagram combineert. ?? Juridische interpretatie: In het recht komt dit neer op het integreren van rechtstakken, juridische entiteiten of normatieve fragmenten tot een coherente synthese. ???? Voorbeeld: > De codificatie van een versplinterd rechtsgebied (bv. sociaal recht of milieurecht). Fragmenten uit rechtspraak, doctrinaire inzichten, Europese richtlijnen en nationale regelgeving worden via de wetgever samengevoegd tot één gestructureerd geheel. Deze nieuwe code is dan de colimit van het systeem. --- ?? 3. Adjunctie (adjoint functors) ???* Categorie-theorie: Twee functors en zijn adjoint als er een natuurlijk verband bestaat tussen de morfismen en . ?? Juridische interpretatie: Dit modelleert de interactie tussen generieke normen en specifieke toepassingen: bijvoorbeeld hoe een abstract wetsartikel vertaald wordt naar een concrete casus (en vice versa). ???? Voorbeeld: > Legislatieve norm ? rechterlijke toepassing. Functor : brengt abstracte norm naar concrete toepassing. Functor : abstraheert concrete casus naar normatief model. Adjunctie beschrijft dan de wisselwerking tussen wetgever (algemeen) en rechter (specifiek), waarbij elke toepassing van de wet op een casus een overeenkomstige normatieve rechtvaardiging vereist. --- ?? 4. Yoneda-lemma in het recht ???* Categorie-theorie: Het Yoneda-lemma stelt dat het gedrag van een object volledig bepaald wordt door de verzameling van morfismen naar dat object vanuit andere objecten. ?? Juridische interpretatie: In het recht betekent dit dat een juridische norm, concept of instelling het best begrepen wordt door te kijken naar hoe andere normen, procedures of praktijken ermee interageren. ???? Voorbeeld: > Wat is ‘misbruik van recht’? Je kunt dit concept niet enkel begrijpen vanuit de wetstekst, maar moet kijken hoe andere rechtsregels het gebruiken (belastingrecht, burgerlijk recht, sociaal recht…). De verzameling van toepassingen definieert het concept. Dus: “Zeg mij hoe iets wordt toegepast, en ik zal u zeggen wat het is.” Voetnoten?? Wat is een monad in het recht (eenvoudig uitgelegd)? Een monad is een manier om stap voor stap juridische context toe te voegen aan een feit of toestand, op een gecontroleerde manier. Het doet drie dingen: 1. Start iets simpels en plaatst het in een juridische context. Bijvoorbeeld: een belastingaangifte wordt het startpunt van een controle of sanctie. 2. Laat toe dat meerdere procedures aan elkaar worden gekoppeld. Bijvoorbeeld: controle ? bezwaar ? beroep ? finale beslissing. 3. Laat je alles reduceren tot één duidelijke uitkomst. Bijvoorbeeld: na veel stappen volgt één bindende uitspraak. ???? Voorbeeld: een belastingplichtige dient een foutieve aangifte in Stap 1 (unit ?): de fout leidt automatisch tot een aanslag. Stap 2 (functor T): er komt een controle, een verslag, een recht van antwoord. Stap 3 (?): alles leidt tot één gezuiverde aanslag na bezwaar en eventueel beroep. ? Dit hele proces is een monadisch traject: één feit ? wordt juridisch omkaderd ? evolueert gecontroleerd ? eindigt in één finale rechtsbeslissing. ???? Belangrijk: Waarom is dit nuttig? Omdat het toelaat om: Juridische procedures modulair te bekijken (één laag tegelijk), Complexe trajecten gestroomlijnd te analyseren, Te bewaken dat procedures correct verlopen en elkaar goed opvolgen. ?? Wat is een monad in het recht (eenvoudig uitgelegd)? Een monad is een manier om stap voor stap juridische context toe te voegen aan een feit of toestand, op een gecontroleerde manier. Het doet drie dingen: 1. Start iets simpels en plaatst het in een juridische context. Bijvoorbeeld: een belastingaangifte wordt het startpunt van een controle of sanctie. 2. Laat toe dat meerdere procedures aan elkaar worden gekoppeld. Bijvoorbeeld: controle ? bezwaar ? beroep ? finale beslissing. 3. Laat je alles reduceren tot één duidelijke uitkomst. Bijvoorbeeld: na veel stappen volgt één bindende uitspraak. --- ???? Voorbeeld: een belastingplichtige dient een foutieve aangifte in Stap 1 (unit ?): de fout leidt automatisch tot een aanslag. Stap 2 (functor T): er komt een controle, een verslag, een recht van antwoord. Stap 3 (?): alles leidt tot één gezuiverde aanslag na bezwaar en eventueel beroep. > Dit hele proces is een monadisch traject: één feit ? wordt juridisch omkaderd ? evolueert gecontroleerd ? eindigt in één finale rechtsbeslissing. --- ???? Belangrijk: Waarom is dit nuttig? Omdat het toelaat om: juridische procedures modulair te bekijken (één laag tegelijk), complexe trajecten gestroomlijnd te analyseren, te bewaken dat procedures correct verlopen en elkaar goed opvolgen. Voetnoten 1. S. Mac Lane & S. Eilenberg, General Theory of Natural Equivalences, Transactions of the American Mathematical Society, Vol. 58 (1945), pp. 231–294. 2. G.W. Leibniz, Nova Methodus pro Maximis et Minimis, Leipzig, 1684. 3. L. Wittgenstein, Tractatus Logico-Philosophicus, 6.1201: “Die mathematische Logik zeigt, wie es sich mit den mathematischen Symbolen verhält.” 4. Bartosz Milewski, Category Theory for Programmers, videolectures, YouTube, 2014–2020. 5. Digesten 50.17.155 en 1.3.18: geciteerd uit de Corpus Iuris Civilis (Justinianus), 6e eeuw. 6. Isidore van Sevilla, Etymologiae, Lib. V: “Omnis definitio est rei
__________________
Ik werd nooit betaald om de dingen juist te schrijven, maar wel om de juiste dingen te schrijven |
![]() |
![]() |
![]() |
#25 |
Minister
|
![]()
__________________
Ik werd nooit betaald om de dingen juist te schrijven, maar wel om de juiste dingen te schrijven |
![]() |
![]() |
![]() |
#26 |
Perm. Vertegenwoordiger VN
Geregistreerd: 15 mei 2010
Berichten: 12.211
|
![]() TF is dit?
Epistemologie voor drug gebruikers?
__________________
Heeft U ook SCHIJT aan de DIVERSITEIT? |
![]() |
![]() |
![]() |
#27 |
Minister
|
![]() Laatste bijlage over category theory is beter begrijpbaar in dit boek gebaseerd op joy of abstraction van Eugenia Cheng.
Ook een nadeel is dat politics be de pijltjes vervangt door ???.Hierdoor zijn de zo belangrijke diagrammen onduidelijk. ![]()
__________________
Ik werd nooit betaald om de dingen juist te schrijven, maar wel om de juiste dingen te schrijven Laatst gewijzigd door bedrijven docter : 28 juli 2025 om 01:44. |
![]() |
![]() |