![]() |
Registreren kan je hier. Problemen met registreren of reageren op de berichten? Een verloren wachtwoord? Gelieve een mail te zenden naar [email protected] met vermelding van je gebruikersnaam. |
|
|||||||
| Registreer | FAQ | Forumreglement | Ledenlijst |
| Staatsinrichting Vlaanderen versus Wallonië? Een unitaire, federale, confederale staat of meteen Vlaanderen onafhankelijk. Dit is het forum bij uitstek voor discussies over de Belgische staatsinrichting. |
![]() |
|
|
Discussietools |
|
|
#41 | |
|
Secretaris-Generaal VN
Geregistreerd: 3 januari 2006
Locatie: Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Berichten: 34.633
|
Citaat:
|
|
|
|
|
|
|
#42 |
|
Secretaris-Generaal VN
Geregistreerd: 3 januari 2006
Locatie: Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Berichten: 34.633
|
Het is vandaag trouwens de verjaardag van één van mijn zussen.
Nog een reden erbij om te feesten, hoera. |
|
|
|
|
|
#43 | |
|
Secretaris-Generaal VN
|
Citaat:
ik ga nu naar de "braai in Affligem" ! lekker genieten ! ik heb vandaag 1 dag zuur verdiend verlof genomen ! 11 vlaggen voor 11 juli !
__________________
Stop het geknoei ! Vlaanderen op eigen kracht ! Volk wordt staat. Vlaanderen mijn land. Vlaanderen onafhankelijk. Gedaan met geven en toegeven ! 12 miljard euro Vlaams geld in Vlaamse handen ! Mooie woorden zijn zelden waar, ware woorden zijn zelden mooi. "Niets lijkt zo op fascisten als de huidige antifascisten. Nultolerantie is een begin, rechtbank het einde. "De mening van een moslim heet geloofsovertuiging, die van een Vlaming is racisme. Laatst gewijzigd door ancapa : 11 juli 2006 om 11:13. |
|
|
|
|
|
|
#44 | |
|
Perm. Vertegenwoordiger VN
Geregistreerd: 7 februari 2006
Berichten: 19.121
|
__________________
Citaat:
Stephen F. Roberts: "...I contend that we are both atheists. I just believe in one fewer god than you do. When you understand why you dismiss all the other possible gods, you will understand why I dismiss yours."
|
|
|
|
|
|
|
#45 | ||
|
Perm. Vertegenwoordiger VN
Geregistreerd: 7 februari 2006
Berichten: 19.121
|
Citaat:
__________________
Citaat:
Stephen F. Roberts: "...I contend that we are both atheists. I just believe in one fewer god than you do. When you understand why you dismiss all the other possible gods, you will understand why I dismiss yours."
|
||
|
|
|
|
|
#46 |
|
Banneling
Geregistreerd: 10 maart 2003
Locatie: BELGIE - BELGIQUE - BELGIEN - BELGIUM
Berichten: 15.869
|
|
|
|
|
|
|
#47 |
|
Banneling
Geregistreerd: 10 maart 2003
Locatie: BELGIE - BELGIQUE - BELGIEN - BELGIUM
Berichten: 15.869
|
|
|
|
|
|
|
#48 |
|
Banneling
Geregistreerd: 3 maart 2006
Berichten: 1.977
|
|
|
|
|
|
|
#49 | |
|
Banneling
Geregistreerd: 10 maart 2003
Locatie: BELGIE - BELGIQUE - BELGIEN - BELGIUM
Berichten: 15.869
|
Citaat:
Ok, tijden veranderen, maar dan moet je alle nationale feestdagen afschaffen, hè. |
|
|
|
|
|
|
#50 |
|
Banneling
Geregistreerd: 10 maart 2003
Locatie: BELGIE - BELGIQUE - BELGIEN - BELGIUM
Berichten: 15.869
|
|
|
|
|
|
|
#51 |
|
Banneling
Geregistreerd: 3 maart 2006
Berichten: 1.977
|
|
|
|
|
|
|
#52 |
|
Secretaris-Generaal VN
Geregistreerd: 15 oktober 2002
Berichten: 26.928
|
|
|
|
|
|
|
#53 |
|
Banneling
Geregistreerd: 28 november 2004
Locatie: VLAAMSE REPUBLIEK
Berichten: 374
|
Geachte,
Schelden is niet toegelaten! Mvg, Diatonos. Laatst gewijzigd door Diatonos : 11 juli 2006 om 16:07. |
|
|
|
|
|
#54 |
|
Banneling
Geregistreerd: 10 maart 2003
Locatie: BELGIE - BELGIQUE - BELGIEN - BELGIUM
Berichten: 15.869
|
|
|
|
|
|
|
#55 |
|
Banneling
Geregistreerd: 10 maart 2003
Locatie: BELGIE - BELGIQUE - BELGIEN - BELGIUM
Berichten: 15.869
|
Idem ministers overigens.
|
|
|
|
|
|
#56 | |
|
Secretaris-Generaal VN
Geregistreerd: 26 augustus 2004
Berichten: 48.138
|
Citaat:
De vod die jij buiten hangen hebt bestaat niet volgens de grondwet. ![]() Laatst gewijzigd door daiwa : 11 juli 2006 om 12:05. |
|
|
|
|
|
|
#57 |
|
Schepen
Geregistreerd: 6 april 2006
Berichten: 486
|
|
|
|
|
|
|
#58 |
|
Eur. Commissievoorzitter
Geregistreerd: 25 oktober 2005
Locatie: Galaxias Kyklos
Berichten: 9.724
|
Zevenhonderd jaar geleden zat het er bovenarms op tussen een Franstalige leenman (de graaf van wat toen 'Vlaanderen' heette) en zijn leenheer (de Franse koning). Voor mij persoonlijk is dat zeer relevant. Een dag congéis immers altijd plezant.
|
|
|
|
|
|
#59 |
|
Eur. Commissievoorzitter
Geregistreerd: 17 april 2006
Locatie: waar mijn stella staat
Berichten: 8.427
|
Ik weet waar Aristoteles, BROV en Sint-Jan-in-Eremo liggen. En ik ben geen "partij"voorzitter.
Laatst gewijzigd door baarle : 11 juli 2006 om 12:26. |
|
|
|
|
|
#60 |
|
Eur. Commissievoorzitter
Geregistreerd: 25 oktober 2005
Locatie: Galaxias Kyklos
Berichten: 9.724
|
11 juli: Feest van de Vlaamse Gemeenschap
Nieuwe wijn in oude zakken Veronique Lambert Als historica probeert de auteur niet alleen de onjuistheid van de mythe van de Guldensporenslag in 1302 aan te tonen, maar tracht ze veeleer te achterhalen wat de legitimerende functionaliteit van de mythe in de vorming van de Vlaamse nationale identiteit. ‘Lieux de mémoire’ en ‘invented traditions’ In 1986 poneerde de Franse historicus Pierre Nora dat er een definitieve breuk tussen heden en verleden was ontstaan: de traditionele natiestaat was ten onder gegaan en het oude nationalisme had zijn overtuigingskracht verloren. Als gevolg hiervan dreigde de historiografie haar band met het nationale verleden te verliezen. Geschiedenis kon niet langer een geschiedenis van ‘positieve’ realiteiten zijn, maar een geschiedenis van herinneringen aan deze voorgoed vervlogen realiteiten, een geschiedenis van het discours dat de levenden over de doden voeren. Nora meende dat de geschiedwetenschap zich moest toespitsen op de ‘plaatsen’ waaraan deze herinneringen zich hechtten, de herinneringsplaatsen, de pleisterplaatsen van het geheugen. Nora lanceerde hiertoe de term ‘lieu de mémoire’ en definieerde deze als ‘elke betekenisvolle eenheid, van materiële of ideële orde, waarvan de menselijke wil of het werk van de tijd een symbolisch element van het herinneringspatrimonium van een gemeenschap heeft gemaakt’. Deze ‘lieux de mémoire’ zijn plaatsen in de drie betekenissen van het woord (materieel, symbolisch en functioneel) en kunnen diverse vormen aannemen (monumenten, symbolen, instellingen, personen, tentoonstellingen, pedagogische handboeken, herdenkingsdagen, en zo verder). Al deze elementen hebben een gemeenschappelijke geheugenfunctie. Ze roepen een stel krachtige burgerlijke waarden op die samen de natie portretteren en hun aanhangers in een sociaal collectief sleuren, samengebracht in de heiliging en de verdediging van deze waarden. ‘Lieux de mémoire’ moeten beschouwd worden als symbolische begrippen. In de hedendaagse samenleving functioneren ze als iconen voor de natie en vormen samen het netwerk van het collectieve nationale geheugen. Elke natie heeft zijn eigen ‘lieux de mémoire’. Het zijn herinneringsplaatsen die fungeren als kapstokken om de natie aan op te hangen. Ze roepen een sterk solidariteitsgevoel op onder de leden van de natie door bijvoorbeeld te appelleren aan een gemeenschappelijke overwinning (of nederlaag) in een ver verleden. Die gebeurtenis legitimeert het bestaan van de natie en geeft aan de natie tevens de kracht om verder te blijven bestaan. De herinneringsplaats versterkt het exclusief en differentiërend karakter van de natie, maar heeft eveneens een unificerende werking. De ‘lieux de mémoire’ maken zowel de in- als externe identificatie van de natie mogelijk. Het verleden, al dan niet fictief, wordt steeds opnieuw aangewend om het heden te verklaren of te legitimeren. De bedoeling bestaat er altijd in om continuïteit tussen verleden en heden aan te tonen. Wanneer deze niet bestaat, wordt ze ‘gecreëerd’; wanneer de traditie niet voorhanden is, wordt ze ‘uitgevonden’. De Britse historicus Eric Hobsbawm lanceerde hiertoe de term ‘invented tradition’: een praktijk of een geheel van praktijken, die volgens een vast stramien van al dan niet geëxpliciteerde regels verlopen en erop zijn gericht bepaalde normen en waarden ingang te doen vinden door zichzelf steeds te herhalen en zo continuïteit met het verleden te suggereren. De creatie van tradities moet nieuwe maatschappelijke toestanden verantwoorden door verschuivingen op politiek, economisch, cultureel of sociaal vlak voor te stellen als ‘aanpassing’ van een vroegere toestand, als voortvloeiend uit het verleden. Het geformaliseerde en geritualiseerde karakter van dergelijke ‘invented traditions’ (symbolen, ceremonies) garandeert tevens hun effectiviteit. Het proces van ‘invention of tradition’ kan ook gedetecteerd worden met betrekking tot het creëren van een nationale identiteit. De tradities, al dan niet ‘uitgevonden’, worden veruiterlijkt door officiële symbolen, ceremonieën en feesten, die een belangrijke rol spelen in de vorming van het nationaal bewustzijn. De mythen legitimeren het bestaan van de natie, de rites versterken het samenhorigheidsgevoel tussen de leden. De bloeiperiode van dergelijke ‘invented traditions’ wordt traditioneel in de periode 1870-1914 geplaatst, het moment waarop de nationale staten nieuwe tradities schiepen, onder meer om de cohesie tussen hun leden te versterken en te symboliseren. De interactie tussen de moderne geschiedschrijving, poëzie en literatuur speelde een belangrijk rol in dit scheppingsproces van de nieuwe tradities. Maar behoren de ‘lieux de mémoire’ enkel de moderne natie toe? Zijn het werkelijk negentiende-eeuwse creaties of zijn ze de logische voortzetting van scheppingsprocessen die reeds veel vroeger op gang gekomen waren? Geschiedschrijving is een creatieve daad waarbij de historiograaf een selectie maakt van de gebeurtenissen die hij de moeite waard vindt om herinnerd en bewaard te worden. Bovendien gaat hij het verleden (her)interpreteren volgens de normen van zijn eigen tijd. Op die manier creëerden ook de middeleeuwse geschiedschrijvers een ‘nieuw verleden’ waarin de politieke, sociale of economische realiteit van de periode waarin ze schreven, weerspiegeld werd. De middeleeuwse geschiedschrijvers speelden op die manier een belangrijke rol in de creatie van ‘lieux de mémoire’. Geschiedschrijving is een machtig instrument. Geschiedschrijvers bepalen niet alleen wat in aanmerking komt om overgeleverd en herinnerd te worden, ze bepalen eveneens hoe iets herinnerd zal worden. Eens een gegeven – of het nu feit of fictie of een combinatie van beide is – door de historiograaf op perkament werd vastgelegd, kreeg dat gegeven de status van waarheid. Langs deze weg werd zelfs fictie gebombardeerd tot feit en als dusdanig overgeleverd. Ook als een conflict in oorsprong absoluut niet ‘nationaal’ getint was, kon het door de geschiedschrijvers als dusdanig voorgesteld en overgeleverd worden. Zelfs breukmomenten werden ‘gerechtvaardigd’ en omgevormd tot het herstel van een oude, oorspronkelijke situatie. Het lijkt dan ook niet onverantwoord om te stellen dat ook de Middeleeuwen pleisterplaatsen van het geheugen kenden, evenals processen waarin nieuwe tradities werden geschapen. Vooral conflictsituaties met ingrijpende gevolgen waren ideale momenten om steeds weer opnieuw geïnterpreteerd te worden, om een nieuwe traditie te scheppen, om uit te groeien tot een (middeleeuwse) ‘lieu de mémoire’. De middeleeuwse historiograaf kon dergelijke momenten aangrijpen om het beeld van de gemeenschap uit te drukken. Hij ‘vertaalde’ die gebeurtenis uit het verleden in contemporaine termen en leverde op die manier een actieve bijdrage in het scheppingsproces van nieuwe tradities. We kunnen dit illustreren aan de hand van de mythevorming rond de Guldensporenslag en de wijze waarop deze belangrijke confrontatie uit het verleden beschreven en steeds opnieuw geïnterpreteerd werd door de middeleeuwse historiografen. De Frans-Vlaamse oorlog (1297-1320) Op 11 juli 1302 werd op de Groeningekouter bij Kortrijk een veldslag uitgevochten die later bekend zou worden onder de naam Guldensporenslag. Het was één van de hoogtepunten in een meer dan twintig jaar durende oorlog tussen de koning van Frankrijk en de graaf van Vlaanderen. Deze oorlog die in 1297 uitbrak, was in oorsprong een louter feodaal conflict tussen Filips de Schone (leenheer) en Gwijde van Dampierre (vazal). De koning liet zich graag inspireren door de Franse juristen die de theorie van quasi ongelimiteerde koninklijke macht hadden uitgewerkt. Zij stelden dat de koning van Frankrijk de absolute nummer één binnen de grenzen van zijn rijk was (Rex Franciae in suo regno princeps est) en uiteraard behoorde ook Kroon-Vlaanderen tot het regnum Franciae. Dit impliceerde imperiale soevereiniteit waardoor de koning het recht had rechtstreeks te interveniëren in de gebieden van zijn kroonvazallen. Gwijde van Dampierre duldde die inmenging in interne Vlaamse aangelegenheden niet en zegde zijn leencontract met Filips de Schone op. Tijdens de decennia die aan deze breuk voorafgingen, doken ook regelmatig andere belangrijke conflicten op. De naar centralisme strevende graaf kwam voortdurend in conflict met de particularistische steden. Intern stedelijk waren er moeilijkheden tussen het gegoede patriciaat – dat de schepenbanken monopoliseerde en de macht in de steden in handen had – en de ambachten, zowel op politiek als op sociaal vlak. Het feodale conflict entte zich in 1297 op deze reeds bestaande tegenstellingen en bepaalde grotendeels de partijkeuze van de diverse maatschappelijke groepen. De Vlaamse adel koos oorspronkelijk bijna eensgezind partij voor de graaf, maar geleidelijk aan liepen steeds meer ridders over naar het kamp van de koning. De overloperij was geïnspireerd door prestigezucht, persoonlijke wrok tegen de Dampierres of materiële overwegingen. Het patriciaat koos de kant van de Franse koning omdat ze bij hem steun hoopten te vinden tegen de centralisatiepolitiek van de Vlaamse graaf. Zowel op politiek, sociaal als economisch vlak vormden ze de leidende klasse in de grote steden en ze wensten dat ook zo te houden. De ambachten kozen uiteindelijk partij voor de Dampierres, maar de motieven die hun keuze bepaalden, waren uiteenlopend. De groepen in de stedelijke maatschappij die geen inspraak hadden in het bestuur hoopten langs deze weg vertegenwoordigd te kunnen worden in de stadsbesturen. Vooral toen duidelijk werd dat de Franse gouverneur Jacques de Châtillon zich aan de kant van het gegoede patriciaat schaarde, besloot een groot deel van deze groep zich bij de tegenpartij aan te sluiten. Andere groepen maakten zich zorgen over de goede relaties met Engeland waar het economisch welzijn van het graafschap van afhing en die door de centralisatiepolitiek van de Franse koning in het gedrang kwamen. De partijkeuze werd dus bepaald door politieke, economische, materiële en sociale motieven, niet door een identiteitsbesef, een Vlaams bewustzijn of een nationaal gevoel. Het traditionele beeld van het ‘Fransgezinde’ patriciaat en het ‘Vlaamsgezinde’ volk dient echter heel sterk genuanceerd te worden. De adel was verdeeld in twee kampen. Het gegoede patriciaat was overwegend koningsgezind, maar ook in deze groep waren klauwaards te vinden. De ambachtslieden waren overwegend graafgezind, maar telden eveneens leliaards in hun rangen. Wat de rest van de bevolking betreft, is het beeld helemaal verstoord. In Brugge koos het gewone volk, onder impuls van de fanatieke en welbespraakte volksmenner Pieter de Coninck, bijna unaniem voor de graaf. In de andere steden was de keuze minder duidelijk. We zien bovendien dat zich in al deze groepen verschuivingen voordoen van het ene naar het andere kamp. Naar gelang de omstandigheden, vanuit materiële en opportunistische overwegingen of uit schrik voor represailles, liep men over van het ene naar het andere kamp. Noch de Leliaards (Fransgezinden), noch de Liebaards (graafgezinden) vormden een stabiele, homogene groep. De twee kampen die op 11 juli 1302 op de Groeningekouter met elkaar in de clinch gingen, kunnen onder geen enkele homogene sociale, economische, culturele, feodale of ‘nationale’ noemer gevat worden. De complexiteit van het Frans-Vlaamse conflict wordt in de – wisselende – samenstelling van deze twee groepen weerspiegeld. Het beeld van ‘het Vlaamse volk’ dat op 11 juli 1302 ‘de Franse bezetter’ overwon, strookt niet met de werkelijkheid. De twee groepen hadden elk hun eigen doelstelling en nationalisme was daar vreemd aan. Toch groeide de Guldensporenslag uit tot het nationale symbool van Vlaanderen en daar hebben de geschiedschrijvers veel mee te maken. Van veldslag tot nationaal symbool Op 11 juli 1302 werden de troepen die door de Franse koning waren gelicht genadeloos in de pan gehakt door het leger dat de kant van de graaf van Vlaanderen had gekozen en dat voor het overgrote deel uit stadsmilities bestond. Voor het eerst in de geschiedenis van de Westerse christenheid werd een ridderleger verslagen door voetvolk. Deze overwinning was zo onverwacht en indrukwekkend dat ze in het graafschap een gevoel van collectieve trots teweegbracht, vergelijkbaar met het zogenaamde ‘soccer nationalism’, het collectief gevoel van nationale trots wanneer de nationale voetbalploeg van het eigen land een overwinning behaalt tijdens een Europees kampioenschap of een wereldbeker. De bronnen vertellen ons met welke snelheid het nieuws van de Vlaamse overwinning zich verspreidde. Dit nieuws, nog versterkt door de wetenschap dat het de gemeentenaren waren die de Franse ridders hadden verslagen, heeft zich als een golf over het graafschap en daarbuiten verspreid. Het feit dat de Franse ridders verslagen waren door gemeentenaren moet een enorme indruk hebben gemaakt en leidde tot een ‘collectieve Vlaamse trots’. Deze ongelooflijke prestatie van het gewone volk stond voor eeuwen in het collectief geheugen van de Vlamingen gegrift en werd een herinneringsplaats, een vaste ‘lieu de mémoire’. Zowel in Brugge als in Kortrijk werd er jaarlijks een feest georganiseerd om de Guldensporenslag te herdenken en de historiografie droeg ertoe bij dat de mythe bestendigd werd. De overwinningsroes die het graafschap overspoelde, had namelijk als gevolg dat de overwinning een collectief Vlaams karakter aangemeten kreeg: dé Vlamingen waren er in geslaagd om dé Fransen te verslaan en uit het land te verdrijven. Het nationale karakter van het conflict kwam tot leven in de euforie van de overwinning. Het is deze visie op het conflict die zijn neerslag kreeg in de historiografie. Wanneer we de bronnen bekijken die het vroegst na de Guldensporenslag geschreven werden, moeten we vaststellen dat zij de Frans-Vlaamse oorlog als een louter feodaal conflict beschouwen. De verschillende kroniekschrijvers beschreven de zaken uiteraard vanuit hun eigen standpunt en creëerden op die manier een Franse en een Vlaamse versie van de strijd, maar geen enkele van hen stelde de Guldensporenslag voor als een nationale strijd van ‘de Vlamingen’ tegen ‘de Fransen’. De eclatante en totaal onverwachte overwinning van het Vlaamse voetvolk op het Groeningeveld had evenwel een diepe indruk nagelaten, een gevoel van trots omdat de Vlamingen erin geslaagd waren het Franse leger in de pan te hakken. Dit had voor gevolg dat de Frans-Vlaamse tegenstelling meer en meer benadrukt werd en dat alle andere belangen die tijdens dit conflict op het spel stonden, stilaan in de vergeethoek werden gedrukt. De studie van de middeleeuwse verhalende bronnen over de gebeurtenissen van 1302 toont aan dat de verering en mythologisering al heel vroeg na de gebeurtenissen een aanvang namen. De geschiedschrijvers kozen ervoor om de Guldensporenslag voor te stellen als een collectieve Vlaamse actie tegen de Franse overheerser. Op die manier werd het nationale karakter van het conflict een vaststaand feit en kon de Guldensporenslag geleidelijk aan uitgroeien tot symbool en ankerpunt van de Vlaamse identiteit. De eerste sporen van de Guldensporenslagmythe in Vlaanderen treffen we aan in de kroniek van Bernardus van Ieper, een monnik uit de abdij van Clairmarais, die het verhaal een kwarteeuw na de gebeurtenissen op perkament zette. Vanaf dat moment zien we een ononderbroken traditie in de Vlaamse en later de Belgische historiografie. Terwijl de vroegste bronnen (die ca. 1308-1310 geschreven werden) de leenopzeg van Gwijde van Dampierre nog als belangrijkste oorzaak van het conflict naar voren schuiven, verdringen de latere kroniekschrijvers dit feodale aspect steeds meer en vervangen ze het geleidelijk door nieuwe thema’s. Het verraderlijke karakter van de Fransen werd steeds meer in de verf gezet, evenals het volkse en Vlaamse aspect van de strijd. Populaire anekdotes uit de orale traditie vonden hun neerslag in de historiografie en droegen op overtuigende wijze hun steentje bij tot het nationaliseren van de slag. De ‘lieux de mémoire’ van de moderne naties zijn geen willekeurige negentiende- of twintigste-eeuwse creaties, maar gaan terug op middeleeuwse ‘lieux de mémoire’. De moderne ‘creatie’ van de pleisterplaatsen van het geheugen die teruggaan op middeleeuwse gebeurtenissen, zijn eigenlijk slechts voortzettingen van processen die vele eeuwen vroeger een aanvang hadden genomen. Het verschil tussen de middeleeuwse en de moderne geschiedschrijving schuilt vooral in de ruime verspreiding die de geschiedkundige werken in de negentiende eeuw genoten. Hierdoor kon het natieconcept massaal verspreid worden en werden de ‘lieux de mémoire’ een deel van het collectief geheugen van de natie. Het natieconcept en de ‘lieux de mémoire’ bleven in de Middeleeuwen beperkt tot een kleine groep, maar ze waren aanwezig. Ze bepaalden in belangrijke mate de inhoud die de negentiende-eeuwse historici aan de natie verschaften. De negentiende-eeuwse geschiedschrijving legitimeerde de natie en verschafte haar de nodige ouderdomspapieren. De geschiedenis werd opnieuw geïnterpreteerd en continuïteit werd gesuggereerd. In dit opzicht verschilt de middeleeuwse historiografie niet fundamenteel van de negentiende-eeuwse. De middeleeuwse geschiedschrijvers pasten dezelfde procédés toe. De Vlaamse nationale feestdag In 1973 koos de Nederlandse Cultuurgemeenschap, de voorloper van de Vlaamse Raad, 11 juli als de dag waarop het feest van de Vlaamse Gemeenschap gevierd wordt. Deze beslissing betekende de officiële canonisatie van de Guldensporenslag die in 1302 op het Groeningeveld bij Kortrijk werd geleverd. Deze keuze was, historisch gezien, niet correct aangezien de Guldensporenslag in oorsprong niets met nationale identiteit te maken had. Het was evenwel een logische en voor de hand liggende keuze. Het proces van ‘invention of tradition’ was immers reeds in de veertiende eeuw ingezet. In de overwinningsroes werd het conflict genationaliseerd. Deze interpretatie ging deel uitmaken van het collectief geheugen van de middeleeuwse Vlaming en werd opgetekend door de geschiedschrijvers. Op die manier kreeg de mythe van het nationale conflict tussen Vlaanderen en Frankrijk het statuut van feit en in die hoedanigheid werd ze gebruikt om, door de eeuwen heen, het heden te legitimeren. De nieuwe Belgische staat maakte in de negentiende eeuw dankbaar gebruik van de processen die in de voorgaande eeuwen waren ingezet en gebruikte en propageerde de Guldensporenslag als een nationaal symbool. De gebeurtenissen van 1302 werden vanuit een Belgisch-nationaal perspectief geïnterpreteerd en beschouwd als een strijd tegen de Franse overheersing en voor de onafhankelijkheid van het vaderland. Het verzet van de Vlaamse gemeentenaren tegen de koning van Frankrijk was een nationale zaak geweest, geen zaak van de Vlamingen alleen. De polygraaf Théodore Juste constateerde in zijn Histoire de Belgique (1840) dat 1302 een terechtwijzing was geweest van ‘la race trop orgueilleuse de Hugues Capet’ en probeerde op die manier een antwoord te bieden op de Franse dreiging tegenover België. Ook de Geschiedenis van België die Hendrik Conscience in 1845 publiceerde, schuift deze visie op de gebeurtenissen naar voren en zijn roman De Leeuw van Vlaendren (1838 ) had eveneens de bedoeling om het Belgisch nationaal bewustzijn te versterken. Conscience was trouwens niet alleen een Belgicist, maar ook een royalist. Het beeld van Robrecht van Bethune, de Leeuw van Vlaanderen, die uit het niets opduikt en de Vlamingen naar de overwinning leidt, was niet toevallig gekozen. De vorst mocht in geen geval afwezig zijn in het verhaal: de Vlaamse troepen konden de overwinning slechts behalen dank zij de steun van hun vorst; ze konden het niet alleen gedaan hebben. In de slotzin van zijn roman richtte Conscience zich evenwel tot de Vlamingen: ‘Gij, Vlaming, die dit boek gelezen hebt, overweeg bij de roemrijke daden, welke het bevat, wat Vlaanderen eertijds was, wat het nu is, en nog meer wat het worden zal, indien gij de heilige voorbeelden uwer voorvaderen vergeet!’ De Leeuw van Vlaendren vond dan ook vooral in flamingantische milieus weerklank en droeg bij tot de vorming van een Vlaams bewustzijn. Hendrik Conscience gaf de Guldensporenslag zijn naam en leverde een zeer grote bijdrage tot het mythologiseren van de slag. Hierdoor kon de Guldensporenslag uitgroeien tot één van de belangrijkste symbolen van de Vlaamse beweging. Het wapen van de graven van Vlaanderen werd haar symbool; het lied ‘De Vlaamse Leeuw’, in 1847 gecomponeerd door Hippoliet van Peene en Karel Miry, werd haar hymne. De canonisatie van 11 juli 1302 was ingezet. Tegenwoordig wordt het verband tussen de Guldensporenslag, De Leeuw van Vlaendren en Vlaamse identiteit als evident beschouwd. Voor het doorprikken van de mythe rond 1302 verwijst men bovendien graag naar de historische onjuistheden in Consciences verhaal. Hierbij wordt evenwel al te gemakkelijk voorbij gegaan aan het feit dat Hendrik Conscience nooit de bedoeling heeft gehad om met zijn Leeuw van Vlaendren een historisch accuraat werk te schrijven. Toch heeft hij voor het schrijven van zijn roman historisch onderzoek verricht dat evenwel beperkt bleef tot een aantal kronieken die vooral in de late veertiende en vijftiende eeuw waren geschreven. De karaktertrekken die Conscience aan zijn belangrijkste personages toedicht, komen dan ook perfect overeen met de door hem gebruikte bronnen. Zo vinden we het beeld van de verschrikkelijke en jaloerse Vlamingenhaatster Johanna van Navarra ook terug in de middeleeuwse kronieken van Vlaanderen, evenals de voorstelling dat de intrinsiek goedhartige Filips de Schone slechts een speelbal was in de handen van zijn echtgenote. Consciences Leeuw van Vlaendren heeft bovendien de grote verdienste dat het de figuur van Pieter de Coninck grotendeels gerehabiliteerd heeft. Deze opmerkelijke opstandelingenleider die uit het volk kwam, heeft dank zij zijn optreden een zeer grote bijdrage geleverd tot de overwinning op het Groeningeveld. In de loop der eeuwen was het aandeel van deze wever tot de sociale strijd echter schaamteloos gereduceerd geworden en dook hij in de kronieken nog uitsluitend op als één van de leiders van de Brugse Metten. Dank zij het – weliswaar geromantiseerde – portret dat Conscience van Pieter de Coninck tekende, werd de rol van deze unieke figuur opnieuw naar waarde geschat. Vlaanderen 2002 herdenkt de zevenhonderdste verjaardag van de Guldensporenslag, maar staat tegelijk huiverachtig tegenover dit uitgesproken symbool van de Vlaamse natie, waardoor extreemrechtse bewegingen 11 juli 1302 maar al te graag recupereren. Vanuit diverse andere hoeken poogt men daarom de veldslag te ontdoen van nationalistische connotaties en legt men de schuld bij de romantisch gekleurde geschiedschrijving en literatuur van de negentiende eeuw. Vooral Conscience en zijn Leeuw van Vlaendren krijgt het hierbij hard te verduren. Van ‘de man die zijn volk leerde lezen’ evolueerde hij naar ‘de man die zijn volk leerde liegen’. Conscience als Belgicist en royalist wordt vergeten. Conscience als eerhersteller van de sociale rol die Pieter de Coninck speelde, komt al helemaal niet ter sprake. Consciences Leeuw van Vlaendren is op zijn beurt een ‘lieu de mémoire’ geworden, het Vlaamsgezinde karakter van zijn werk een ‘invented tradition’. Demythologiseren en verklaren De vraag blijft uiteraard wat we met 11 juli als nationale feestdag moeten aanvangen. Reeds in 1882 stelde Ernest Renan dat “L’oubli et je dirai même l’erreur historique sont un facteur essentiel de la formation d’une nation et c’est ainsi que le progrès des études historiques est souvent pour la nationalité un danger”. Het ligt echter niet in mijn bedoeling om exclusief de demythologiserende toer op te gaan. Een louter neopositivistische beschouwing van de gebeurtenissen is zinloos. Het is niet alleen de taak van de historicus om de onjuistheid van de mythe aan te tonen, maar veeleer om te achterhalen wat de legitimerende functionaliteit van de mythe is in de vorming van een nationale identiteit. Nationale identiteit is immers een vorm van collectieve identiteit van een individu. Die identiteit houdt in dat het individu zich identificeert met de natie en loyaal is tegenover de natie, maar deze loyaliteit is niet allesoverstijgend. De nationale identiteit van een individu is slechts één van de vele identiteiten van dat individu en dus ook slechts één van de vele loyaliteiten van dat individu. Zoals elke collectieve identiteit is ook nationale identiteit een sociale constructie. Het is geen natuurlijk gegeven, noch is het uitsluitend bepaald door de individuele wil. Het is een contingent en ‘vloeibaar’ begrip. In plaats van zich uitsluitend te beperken tot demythologisering, dient de historicus zijn onderzoek toe te spitsen op de manier waarop gemeenschappen verbeeld worden, op de processen van sociale constructie en op de vorming van collectieve identiteiten, met aandacht voor de wijze waarop die identiteit evolueert in relatie tot de historische en sociale context. Elke natie heeft een identiteit. Deze identiteit wordt veruiterlijkt onder de vorm van symbolen en feestdagen. De Vlaamse ‘nationale feestdag’ afschaffen, is een absurde gedachte omdat dit ingaat tegen universele processen van verbeelding en sociale constructie. Een andere datum kiezen voor het Feest van de Vlaamse Gemeenschap lijkt me een al even absurde gedachte. Het zou niet alleen artificieel zijn, maar vooral de creatie van een nieuwe mythe betekenen. Verklaren hoe het komt dat 11 juli als feestdag werd gekozen, is een betere optie. Ik zou echter nog een stap verder willen gaan. Zowel geschiedschrijvers als organisatoren van 11-juli-herdenkingen hebben er altijd voor gekozen om het – vermeende – ‘nationale’ en ‘anti-Franse’ karakter van de Guldensporenslag te benadrukken. De sociaal-emancipatorische betekenis van de opstandige beweging rond 1302 wordt vergeten: het begin van het einde van de feodaliteit, de prille aanzet naar een democratische bestuursvorm Het is een gemiste kans, zeker in 2002, het jaar waarin de zevenhonderdste verjaardag van de veldslag wordt herdacht, om deze aspecten van 1302 niet in de verf te zetten. Het laat de deur open voor extreem rechts om de feestdag te recupereren en de etnisch-nationalistische interpretatie van de ge*beur*te*nis*sen nog te versterken. Het is dan ook de hoogste tijd voor links om het identiteitendebat aan te gaan. Bibliografie: E. Hobsbawm en T. Ranger (ed.), The Invention of Tradition, Cambridge, 1992. V. Lambert, ‘Réalité et fiction: Les Flamands et la Bataille des Eperons d’Or’, in: J. Heuclin (ed.), Actes du Colloque, 1ère journée de la Coordination Universitaire pour l’Etude du Flamand, 16 octobre 1998, Université Catholique de Lille, Rijsel, 1999, pp. 19-25. V. Lambert, ‘De Guldensporenslag van fait-divers tot ankerpunt van de Vlaamse identiteit (1302-1838 ): de natievormende functionaliteit van historiografische mythen’, in: BMGN, 115 (2000), pp. 365-391. V. Lambert, ‘Pleisterplaatsen van het geheugen. De Guldensporenslag en Consciences Leeuw van Vlaendren’, in: Hermes, 6/2 (2002), pp. 13-18. V. Lambert, ‘Over carrière, promotie, degradatie en rehabilitatie : 700 jaar Jan Breydel en Pieter de Coninck’, in: P. Trio, D. Heirbaut en D. van den Auweele, Omtrent 1302, Leuven, 2002, pp. 207-228 (Alfred Cauchie Reeks 4). V. Lambert en J. Dumolyn, ‘De cruciale decennia in de geschiedenis van een Europese stad: Brugge tussen 1280 en 1302’, in: P. Trio, D. Heirbaut en D. van den Auweele, Omtrent 1302, Leuven, 2002, pp. 65-79 (Alfred Cauchie Reeks 4). P. Nora, Les lieux de mémoire, Parijs, 1986-1992, 3 dln., 6 vols. J. Tollebeek, ‘De Guldensporenslag. De cultus van 1302 en de Vlaamse strijd’, in: A. Morelli, De grote mythen uit de geschiedenis van België, Vlaanderen en Wallonië, Berchem, 1996, pp. 191-202. J.F. Verbruggen, ‘De historiografie van de Guldensporenslag’, in: De Leiegouw, 19 (1977), pp. 245-272. J.F. Verbruggen en R. Falter, 1302 : opstand in Vlaanderen, Tielt, 2001. |
|
|
|